==

==

37.

==

Mantos liep als een volleerde ober met een dienblad vol champagnecoupes tussen de gasten door op zoek naar Larita. Het leek wel de uitreiking van de Telegatti, de Italiaanse prijs voor theater-show-zang-dans. De halve tv-wereld was er plus de halve eredivisie. Maar vooral leek het percentage mooie meiden per vierkante meter ongeveer honderd.

Toen Mantos klein was, hield hij niet van suiker. IJs, parfait, chocolademousse, hij vond het allemaal niks. Hij hield meer van hartig, ook bij het ontbijt. En behalve minipizzaatjes, broodjes en tosti’s vond hij sandwiches – schuin doorgesneden witte boterhammetjes – het allerlekkerst. In alle soorten, hoewel de kipsandwich en garnalen-rucola-sandwich op een gedeelde eerste plaats stonden. In Bar Internazionale in Fiano Romano hadden ze maar een paar soorten en bovendien waren ze droog. En ze begingen er de grote fout de sandwiches te verwarmen in een elektrisch oven-tje en niet in een tosti-ijzer. Hoewel – dat dient er volledigheidshalve bij vermeld te worden – het gebruik van het tosti-ijzer alleen vereist is in geval van aanwezigheid van ham of kaasproducten zoals mozzarella en zoete kaas.

Iedereen vertelde hem dat de sandwiches in Rome een compleet ander verhaal waren. Die smolten op je tong en waren altijd vers. Ze werden bedekt met natte doeken, zodat ze de juiste vochtigheidsgraad behielden. Saverio stelde zich de hoofdstad voor als een stad waar de huizen driehoekig van vorm waren en overal op straat lange rekken vol sandwiches stonden.

Voor zijn verjaardag had hij aan zijn vader gevraagd of die hem wilde meenemen naar Rome om die heerlijkheden te eten. En zijn vader had hem voor één keer zijn zin gegeven. Sterker nog, hij had overdreven. Op aanraden van oom Aldo, die op het ministerie van Onderwijs werkte, had hij hem meegenomen naar La Casa del Tramezzino, oftewel Het huis van de sandwich, in de Viale Trastevere, hoek Piazza Mastai.

De kleine Saverio Moneta was ontroerd toen hij die culinaire tempel betrad. Voor hem verrezen hoge muren van sandwiches, beschermd achter glazen vitrines. Ze varieerden van de simpele sandwich ham met mozzarella tot sandwich met worst, mayonaise en witlof. Zeebaars, rucola en kalkoen. Lamscarpaccio, rode saus en sint-jakobsschelpen. Een, twee of drie lagen. Tot de Club Sandwich Ambassador Gran Royal. Een joekel van twaalf verdiepingen waarin vijfenzestig ingrediënten werden gestouwd.

‘Hier heb je drieduizend lire. Verspil het niet. Maak een goede keuze,’ had zijn vader tegen hem gezegd.

Door het dolle heen rende het jongetje van de ene hoek van de bar naar de andere, maar hij kon niet kiezen. Zijn handen waren bezweet en zijn maag trok samen. Uiteindelijk was hij weer buiten gekomen met al het geld nog in zijn zak.

En zo was het nu ook, te midden van al die duizelingwekkende dijen, die lippen zo vol als pijlinktvissen in tomatensaus, die borsten zo rond als de koepels van Brunelleschi: Mantos deinsde misselijk terug. En zag een brunette die een beetje verloren tussen al die superhelden ronddwaalde.

Larita...

Ze zag eruit als een studente, met die Schotse rok, dat zwarte jasje en het witte bloesje.

Mantos deed een aanzet tot een toenaderingspoging, terwijl Sasà Chiatti nog steeds op het podium stond te praten. ‘... niets was ons te dol om jullie de avond en de nacht van je leven te bezorgen... Er zijn drie verschillende jachten. De vossenjacht, de tijgerjacht en de leeuwenjacht. De vossenjacht is echter alleen voor degenen die goed kunnen paardrijden en zal gebonden zijn aan de oude regels van de hertog van Beaufort. Een meute van dertig beagles staat klaar in de hondenkennel. Voor deze jacht geldt een streng kostuum: rood, zwart of pied-de-poule jasje, witte stropdas, witte handschoenen, lichte broek en natuurlijk laarzen en een cap.’

Vanuit het publiek steeg geroezemoes op. De gasten keken elkaar hoofdschuddend aan. ‘Hoe moet dat nou?’ ‘Dat kan helemaal niet.’ ‘Die kleren hebben we niet bij ons.’

De vastgoedhandelaar stelde hen gerust. ‘Rustig maar, jongens! We hebben aan alles gedacht, maak je geen zorgen. Ontwerper Ralph Lauren is zo genereus geweest om de jachtkleding aan te bieden. Achter de villa is een kampement waar de dames en heren alles kunnen vinden wat nodig is voor de jacht. De rode tenten zijn voor de vossenjacht, de oranje voor de tijgerjacht en de beige voor de leeuwenjacht. Als jullie willen, mogen jullie de kleren na afloop mee naar huis nemen.’

‘Chiatti, je bent een echte heer!’ schreeuwde iemand. ‘Ralph is een topper!’ riep iemand anders.

Mantos was de zangeres tot op een paar meter genaderd. Larita keek wat verveeld met haar armen over elkaar heen geslagen naar het podium. Ze was klein, maar goed geproportioneerd. En ze leek niet veel op te hebben met die menigte.

Een bonenstaak met een zwarte baard en een zonnebril, gekleed in een versleten leren jack, cowboylaarzen van pythonleer, afgedragen spijkerbroek en flanellen ruitjesoverhemd, had zich aan haar vastgeklampt en bleef maar lachen en haar met zijn elleboog aanstoten alsof ze elkaar al hun leven lang kenden. Zij leek zich echter helemaal niet zo te amuseren.

Mantos wist zeker dat de cowboy een beroemdheid was. Er waren daar niet zoveel mogelijkheden: óf je was vip, óf je was bediende. Hij zag er helemaal uit als een rockmuzikant.

De muzikale smaak van de leider van de Beesten van Abaddon besloeg verschillende genres: van de Carmina Burana van Orff tot Wagner, van Popol Vuh tot Dead Can Dance, en niet in de laatste plaats Billy Joel. Italiaanse muziek kon hij echter niet verdragen.

Toen de cowboy zijn hoed afnam om Chiatti toe te zwaaien, zag Mantos de bandana met de regenboogvlag.

Dat was het embleem van Cachemire, de zanger van de Anconese metalband Animal Death. De idolen van Murder en Zombie.

Cachemire gebaarde naar Mantos. ‘Hé! Ober! Kom eens hier.’

Mantos moest zich wel omdraaien. ‘Ik?’

‘Ja, jij. Kom eens hier.’

De leider van de Beesten liep met gebogen hoofd naar hem toe. Hij reikte het dienblad met het laatste glas champagne aan.

‘Heb je een biertje voor me?’

‘Nee, sorry.’

‘En zou je er misschien een voor me kunnen halen? Of weet je wat? Neem meteen een heel krat mee.’

Mantos knikte.

Larita gaf de zanger een schouderklopje. ‘Ik ga even rondlopen. We zien elkaar straks weer, goed?’

De leider van de Beesten was verrast door de stem van Larita. Die was hees en diep. In haar nek, onder haar korte haar, had ze een tatoeage van twee engelenvleugeltjes.

Daar zal de Durendal neerkomen.

‘Oké,’ antwoordde de cowboy. ‘Welke jacht ga jij doen? Ik weet het nog niet.’

‘Ik doe niet mee. Ik haat dat soort dingen.’ Larita liep weg, op een paar meter afstand gevolgd door Mantos, die binnensmonds vloekte.

De trut deed niet mee aan de jacht. Dat was nou net niet de bedoeling. Het noodlot bleef hem maar achtervolgen.

Plotseling draaide de zangeres zich om: ‘Pardon, hebt u misschien Ciba gezien... Fabrizio Ciba?’

Wie is in vredesnaam Ciba?

Mantos had een verlamde tong en het enige wat hij kon doen was zijn schouders ophalen.

Larita leek stomverbaasd door zijn onwetendheid. ‘De schrijver! Kent u die niet? Die ene die net dat gedicht voordroeg op het podium.’

‘Nee, sorry.’

‘Geeft niet. Toch bedankt.’ Larita mengde zich tussen de gasten.

Silvietta had gelijk, die trut was een dierenvriend. En hoe moesten ze haar nou ontvoeren?

Mantos sloeg het laatste glas champagne achterover.

==

==

38.

==

Ook Fabrizio Ciba, die wat afgezonderd aan een tafeltje zat, goot zichzelf vol. Met een dubbele whisky. Hij moest er niet aan denken dat het pornofilmpje misschien op internet terecht zou komen.

‘Hé, broeder!’ Paolo Bocchi liep naar het tafeltje met weer een mojito in zijn hand. Te oordelen naar hoe hij waggelde, was hij hoogstwaarschijnlijk al stomdronken. Zijn ogen bloeddoorlopen, en bezweet alsof hij zojuist een basketbalwedstrijd had gespeeld. Onder de mouwen van zijn jasje hadden zich twee donkere kringen gevormd. Hij had zijn stropdas afgedaan en zijn overhemd losgeknoopt en je zag de boord van zijn wollen onderhemd. Zijn gulp stond open.

De chirurg greep Fabrizio bij zijn nek. ‘Wat zit jij hier eenzaam te wezen?’

De schrijver had niet de kracht om te reageren. ‘Niks.’

‘Ik hoorde dat je een grandioos gedicht hebt voorgedragen. Jammer, ik zat op de wc, ik heb het gemist.’

Ciba zakte neer op het tafeltje.

‘Je ziet er wat terneergeslagen uit. Wat is er gebeurd?’

‘Er is een goede kans dat ik gigantisch afga.’

Bocchi ging op de stoel naast hem zitten en stak gretig inhalerend een sigaret op.

Even bleven ze zwijgend zo zitten. Toen keek de chirurg omhoog en stootte een rookwolk uit. ‘Wat een gezeik, Fabrizio. Nog steeds datzelfde gedoe?’

‘Welk gedoe?’

‘Van dat afgaan. Hoe lang kennen wij elkaar nou?’

‘Te lang.’

Bocchi was niet beledigd. ‘Sinds het lyceum ben je geen spat veranderd. Nog altijd obsessief bezig met of je al dan niet zal afgaan. Alsof je steeds door iemand wordt beoordeeld. Zal ik het je eens uitleggen? Jij bent schrijver en sommige dingen zou je zelf moeten bedenken.’

Fabrizio draaide zich geërgerd om naar zijn oude schoolvriend. ‘Wat? Waar heb je het over?’

Bocchi gaapte. Toen pakte hij zijn hand. ‘Je hebt het dus niet begrepen. De tijd van het afgaan is voorbij, dood, begraven. Die is voorgoed verdwenen, samen met het vorige millennium. Afgaan bestaat niet meer, dat is uitgestorven, net als vuurvliegjes. Niemand gaat meer af, behalve jij, in je eigen kop. Kijk eens naar hen.’ Hij wees naar de massa die applaudisseerde voor Chiatti. ‘We wentelen ons in de uitwerpselen en zijn zo blij als varkens in een varkensstal. Kijk bijvoorbeeld naar mij.’ Hij stond wankelend op. Hij spreidde zijn armen alsof hij zich aan de hele wereld toonde, maar zijn hoofd duizelde dus hij moest weer gaan zitten. ‘Ik ben in Lyon gespecialiseerd bij professor Roland Château-Beaubois, ik ben hoogleraar in Urbino, ik ben chef de clinique. Maar kijk eens hoe ik eraan toe ben. Volgens de oude parameters zou ik een wandelende afgang zijn, iemand met wie je niet moet omgaan, een pummel verpakt in geld, een verslaafde, een verachtelijk persoon die zichzelf verrijkt met de zwakheden van een stelletje lelijke wijven, maar toch is dat niet zo. Ik ben geliefd en word gerespecteerd. Ik word zelfs uitgenodigd op het Feest van de Republiek in het Quirinaalpaleis en ik word gevraagd voor alle medische tv-programma’s. Sorry, maar nu we toch persoonlijk worden... Dat televisieprogramma van jou, was dat niet een blunder?’

Ciba probeerde zich te verdedigen. ‘Nou, eigenlijk...’

‘Laat maar zitten, het was een blunder.’

‘En die affaire met dat ene meisje, die dochter van... Ik weet het niet meer, nou ja, dát was pas een afgang.’

Ciba trok een pijnlijke grimas. ‘Goed, zo kan-ie wel weer.’

‘En wat is er vervolgens met jou gebeurd? Helemaal niks. Hoeveel exemplaren meer heb jij verkocht na al die theoretische afgangen? En iedereen maar zeggen dat je een genie bent. Dus zie je wel dat ik gelijk heb? Wat jij afgangen noemt zijn eigenlijk pronkstukjes die iemand glans geven en die jou menselijker en sympathieker maken. Als er geen ethische en esthetische regels meer bestaan, vallen de afgangen vanzelf weg.’ Bocchi strekte zich naar Ciba uit en omhelsde hem hartelijk. ‘En weet jij trouwens wie de enige is die nog nooit in zijn hele leven is afgegaan? Niet één keer?’

De schrijver schudde zijn hoofd.

‘Jezus Christus. Die is in drieëndertig jaar niet één keer afgegaan. En daarmee heb ik alles gezegd. Maar nu moet jij me een plezier doen. Neem dit snoepje.’ Bocchi haalde een ovale paarse pil uit de zak van zijn colbertje.

Fabrizio bekeek het argwanend. ‘Wat is dat?’

Bocchi sperde zijn ogen open, zijn oogbollen puilden uit als die van een pad en op de toon van een oude kruidenkoopman legde hij uit: ‘Fenolhydrochloride Bejorex. Dit is niet zomaar een drug, dit vind je nergens.’ Hij klopte zichzelf op de borst. ‘Dit is speciaal. Alleen oompje heeft deze handel. Ken je die magische paddenstoelen, peyote, ecstasy, mdma? Die zijn zoiets als een laxeerpilletje vergeleken bij deze kanjer. Het is een geneesmiddel en door de Human Rights Watch geregistreerd als chemisch wapen. Door experimentele neuropsychiaters gebruikt in Russische gevangenissen om de Tsjetsjeense terroristen te laten teruggaan naar hun kindertijd en door het Russische ruimtevaartbedrijf bij onderzoek naar de psychotrope effecten bij afwezigheid van zwaartekracht. Wij gaan nu zo’n kanjer nemen en dan zal je zien dat deze kermiskraam hier opeens de wereld van Oz wordt en dan gaan wij eens lekker uit ons dak.’ Hij liet het pilletje in het borstzakje van Ciba’s colbert glijden, die vol afschuw opsprong en drie stappen achteruit zette.

‘Bocchi, het gaat echt heel slecht met jou. Je bent niet alleen verslaafd, je bent ook een psychopaat. Jij wilt mij laten doodgaan, zeg het maar eerlijk. Jij haat me. De Tsjetsjenen... De afwezigheid van zwaartekracht... Het einde van de afgang... Ik vraag je één ding. Ik smeek je. Laat me met rust. Wij hebben nooit iets gemeen gehad. Ook niet op het lyceum. Wij zijn nooit makkers, nooit broeders geweest, helemaal niks. Er is niets wat wij delen, dus ik vraag het je heel vriendelijk: laat me met rust en als je me tegenkomt, neem dan een andere weg.’

Bocchi glimlachte hem toe. ‘Oké.’ Hij haalde nog een pil uit zijn zak, gooide die in zijn mond en dronk zijn glas mojito leeg.

==

==

39.

==

Sasà Chiatti was inmiddels overgegaan tot het uitleggen van de tijgerjacht. ‘Zoals de victoriaanse traditie voorschrijft, wordt de jacht op tijgers uitgevoerd met olifanten. Ik heb vier schitterende exemplaren gevonden die afkomstig zijn van een circus in Krakau en ik heb daarop voor jullie manden laten plaatsen die met de hand gemaakt zijn in Torre Annuziata en die elk maximaal vier jagers kunnen bevatten. Iedere olifant wordt geleid door een Indiase mahut, die zijn dier kent als zijn broekzak. De tijgerin heet Kira en is vijf jaar. Ik heb haar na langdurig onderhandelen gekocht van de dierentuin van Bratislava. Het is een prachtig albinowijfje, net als mijn lieve wederhelft voor wie ik eerlijk gezegd ook heel wat heb moeten onderhandelen voordat ik haar had overgehaald om bij me te blijven. Deze jacht zal ongeveer drie uur duren en na afloop zal er een diner plaatsvinden op de woonboten. Daar staat een selfservicebuffet klaar met gerechten uit de Indiase keuken.’

==

Enkele tientallen meters verderop, achter de keukenbarakken, waren de Beesten van Abaddon bijeengekomen voor de buitengewone vergadering.

‘We zitten in de stront!’ opende Mantos de vergadering.

Murder mompelde met een mond vol toastjes met steur: ‘Wat is er aan de hand?’

‘Larita doet niet mee aan de jacht.’

‘Ik had het je toch gezegd! Ze is een dierenvriend,’ stelde Silvietta tevreden vast.

Mantos begon zich behoorlijk te ergeren, maar probeerde zijn kalmte te bewaren. ‘Heel knap van jou! Jij wist het al! En wat nu? Nu moet ik plan b in werking stellen.’

Zombie, die nukkig apart stond, sprong op. Zijn ogen waren gezwollen en hij stond bijna te trillen. ‘En nou is het genoeg! Ik kan er niet meer tegen,’ riep hij uit. ‘Kom je nou ook al met een plan b? Bestond er dan een plan a? Dit, beste Mantos, is het duidelijke bewijs dat jij nooit een Kurtz Minetti of een Charles Man-son zult worden. Jij... jij doet maar wat. Dit is geen satanische sekte, dit is een sekte van stakkers. Die twee daar die...’ Hij wees naar Murder en Silvietta. ‘Nou ja, laat ook maar, dat is beter. Maar waar het op neerkomt is dat jullie geen professionals zijn. Deze schijtzooi had toen in de pizzeria al moeten stoppen. Wat stom van me dat ik met jullie in zee ben gegaan. Jij ook, Mantos, jij hebt me ook teleurgesteld. Je bent hier gekomen en je hebt ons Villa Ada laten zien op het plattegrondje. Waar ben je mee bezig? De Durendal... We ontvoeren haar in het bos... We plegen zelfmoord... We worden de satanische sekte numero uno van Italië. Schieten jullie maar met je blaaspijpje! Zal ik jullie eens wat zeggen? Zak maar in de stront allemaal!’ En hij liep weg in de richting van het pad.

Saverio keek zijn twee volgelingen onthutst aan. ‘Wat heeft hij opeens? Is hij gek geworden?’

‘Ik weet wel wat hij heeft,’ zei Silvietta en ze rende achter Zombie aan.

Met een toastje in zijn hand keek Murder zijn leider aan. ‘Wat is er aan de hand?’

‘Hoe moet ik dat weten? Ze is jouw verloofde. Schiet op.’

Murder pufte vermoeid en rende achter Silvietta aan.

De leider van de Beesten plofte neer op de stoel en bedekte zijn gezicht met zijn handen.

Hoe kon hij ze ongelijk geven? Er bestond geen plan b. En ook plan a lekte aan alle kanten.

Waarom heb ik het voorstel van Kurtz Minetti niet aangenomen? Ik zal nooit het talent hebben om een leider te zijn. Wat moet ik nu doen?

Hij had alle schepen achter zich verbrand en kon niet terug. En als Antonio zou bijkomen, zou die hem er ongenadig van langs geven.

Het enige alternatief was een kamikazeactie. Naar Larita toe rennen en de Durendal in haar hart stoten terwijl hij heel snel de Tafel van het Kwaad opzei.

==

‘Silvietta! Silvietta, liefie, blijf staan. Mijn milt doet pijn,’ hijgde Murder met één hand tegen zijn buik gedrukt, terwijl hij achter zijn verloofde aan het bos in rende. ‘Waar ga je naartoe? Er zijn daar wilde dieren... Het is er gevaarlijk.’

De vestaalse maagd zette nog een paar stappen, bleef toen staan alsof haar batterij leeg was en liet zich op de grond vallen onder een grote wilde vijgenboom die zijn zware takken omlaag boog.

Murder bereikte haar, knielde naast haar neer en stak zijn hand uit zonder haar aan te raken, alsof hij niet durfde. ‘Wat is er, moppie? Wat heb je?’

Ze sprak met haar gezicht bedekt onder haar armen. ‘Zombie heeft ons gehoord.’

‘Wat?’

Silvietta draaide zich om. Over haar wangen liepen streepjes tranen. ‘Onze trouwerij. Hij heeft alles gehoord. Hij is heel boos.’

‘Wat heeft hij tegen je gezegd?’

‘Dat we verraders zijn. Matennaaiers. Dat we hem in de steek laten. En hij heeft gelijk.’

Murder balde zijn vuisten en stond op. ‘Goed, maar laten we nu niet overdrijven... Ik geef toe, we hebben ons niet helemaal netjes gedragen, maar verraders en matennaaiers, dat gaat me te ver.’

Ze pakte zijn been vast en keek hem aan, haar gezicht voor de helft verlicht door een zonnestraal die tussen de bladeren door scheen. ‘Luister, ik heb er nog eens over nagedacht. We kunnen hem niet laten zitten. Dat wil ik niet en het is ook niet goed. We hebben het satanische verbond gesloten. In het bos bij Sutri hebben we gezworen dat we samen, met elkaar, zouden strijden tegen de krachten van het Goede. Weet je nog?’

Murder knikte met tegenzin.

‘En dus moeten we zelfmoord plegen.’

Hij keek haar diep in de ogen. ‘Vind je?’

‘Kom, kom hier.’

Hij knielde neer. Silvietta streek met haar wijsvinger een haarlok weg die over zijn voorhoofd viel. ‘Ja, ik vind van wel.’

Murder begon met zijn hoofd te schommelen en te puffen. ‘Wat een onzin! Hoe moet het nu dan allemaal verder?’ Hij probeerde op te staan, maar zij hield hem tegen. ‘Ik heb al een aanbetaling gedaan bij De Oude Wijnschuur, om maar te zwijgen van de reservering van de huwelijksreis naar Praag. Als ik dat had geweten, had ik geen lening afgesloten. En mijn ouders zijn alles al aan het organiseren.’

Silvietta glimlachte. Haar ogen waren vochtig, maar stonden kalm. ‘Murder, het doet er allemaal niet toe... We gaan toch dood.’

‘Natuurlijk... Maar je weet hoe ik ben. Ik haat het om schulden te hebben.’

‘Wat kan ons die trouwerij schelen. We houden van elkaar en we zullen samen sterven. Naast elkaar. We zullen voor de eeuwigheid verbonden zijn. Net als Romeo en Julia.’

Die grote kerel drukte haar zo stevig tegen zich aan dat ze bijna stikte en hij legde zijn hoofd op haar schouder. ‘Maar ik ben bang... Ik wil niet...’

Silvietta raakte zachtjes zijn hals aan met haar lippen. ‘Rustig maar, schat. Ik ben bij je. We zullen elkaars hand vasthouden. Je zal zien dat het heel mooi wordt.’

Er klonk een lange schelle kreet van een onbekende vogel.

Silvietta tilde haar hoofd op. ‘Hoorde je dat? Dat leek wel een papegaai.’

‘Denk je dat het een papegaai was?’

Zij fluisterde in zijn oor: ‘Ik hou van je.’

Murder kuste haar.

==

Samenstellen van de jachtgroepen

Omkleden en uitdelen van de wapens

==

==

40.

==

Na de speech van Chiatti bewogen de gasten zich als een kudde van het buffet naar de plaats waar de voorbereidingen voor de jacht plaatsvonden. Er hing een opgewonden, alcoholische sfeer. De sterkedrank in de magen en de drugs in de hoofden hadden iedereen joviaal en goedgehumeurd gemaakt. Zoals de vastgoedhandelaar had beloofd, stonden er tenten klaar waar ze zich konden omkleden. Aan één kant was een wapendepot. Tientallen geweren stonden in rekken klaar. De hostesses noteerden op lijsten de deelnemers aan de verschillende safari’s en lieten een niet-aansprakelijkheidsverklaring ondertekenen. Als iemand gewond raakte of zichzelf neerschoot, dan was dat niet Sasà Chiatti’s zaak.

Dolend door het kampement dacht Fabrizio Ciba na over de woorden van Bocchi. Die sukkel had niet helemaal ongelijk. Het pornofilmpje kon uiteindelijk leiden tot een hoop publiciteit en misschien zouden de verkoopcijfers van zijn romans opeens enorm stijgen. En dan rekende hij nog niet mee dat hij kon uitgroeien tot een sekssymbool, iets wat natuurlijk niemand vervelend vindt.

Op dat moment kwamen de bestuursvoorzitter van uitgeverij Martinelli en Matteo Saporelli samen met recensent Tremagli gekleed in koloniale uitrusting uit een tent. Korte broek, kaki overhemd en ontdekkingsreizigershoedje van kurk. In hun handen klemden ze grote geweren, waar ze naar keken alsof het artefacten van buitenaardse wezens waren.

Aan de leeuwenjacht moet ik niet meedoen.

Simona Somaini kwam uit de tent van de vossenjacht in een broek die haar benen en haar kontje als een tweede huid omvatte en een rood jasje dat net voldoende openstond om haar samengeperste borsten zichtbaar te laten. Ze werd gevolgd door een kolos met sikje en paardenstaart, gekleed in een militair camouflagepak met een luchtdrukgeweer onder de arm.

Fabrizio had die kolos al eerder gezien. Waarschijnlijk een sportman.

De schrijver zette twee passen, maar toen stond Larita opeens voor hem. Hij had zin om haar te omhelzen, maar hield zich in.

Ook de zangeres leek blij dat ze hem had teruggevonden. ‘Ik heb je overal gezocht. Waar was je?’

Ciba deed wat hem het makkelijkst afging. Hij loog. ‘Ik was je aan het zoeken. Luister, wat doen we hier eigenlijk nog? Je gaat me toch niet vertellen dat je wilt meedoen aan deze poppenkast?’

‘Ik? Ben je gek! Ik ben een dierenvriend.’

‘Goed zo!’ Ciba was opgelucht. ‘Laten we er dan vandoor gaan.’

Ze keek hem verbaasd aan. ‘Maar ik kan niet weg, ik moet zingen... Daarom ben ik hier.’

Fabrizio probeerde zijn teleurstelling te verbergen. ‘Je hebt gelijk. Daar had ik niet aan gedacht, maar...’ Hij kon zijn zin niet afmaken want opeens stond er een witte lippizaner voor hem die zich op zijn achterbenen oprichtte. Sasà Chiatti zat op de rug van het ros en trok aan de teugels in een poging het dier, dat naar links en naar rechts trok, tot bedaren te brengen. ‘Wat doen jullie twee hier? Waarom hebben jullie je nog niet verkleed? Ik heb nog een olifant die halfleeg vertrekt.’

Larita maakte een afwerend gebaar met haar hand. ‘Ik ben tegen de jacht. Ik zal nooit op een tijger schieten.’

De vastgoedhandelaar boog zich over de glanzende hals van het paard zodat de andere gasten hem niet zouden horen. ‘Wie schiet nou op wie? Het is een schitterend moment. En bovendien heeft die tijgerin darmkanker. Met een beetje geluk heeft ze nog een maand te leven. Jullie doen haar alleen maar een plezier. Het is een uitje. Wanneer krijgen jullie nou zo’n kans? Kom...’ Hij draaide zich om en floot als een geitenhoeder.

In de Italiaanse tuin weerklonk olifantengetrompetter. Uit de toppen van de steeneiken vlogen papegaaien en zwarte kraaien op. Toen begon de aarde te beven. Een olifant kwam uit het bosje en schoot verblindende lichtstralen in het rond. Hij was oranje en azuurblauw beschilderd en bedekt met doeken waarop honderden kleine ronde spiegeltjes waren genaaid. De lange slurf rukte takken van de bomen en bracht die naar zijn mond. Op zijn rug was een rieten mand vastgebonden. Daarin zat een oude heer met een bril, een groene loden jas en een mal vilthoedje. Hij hield een geweer vast. Naast hem zat een jongeman wiens ogen bedekt waren door een donkere pony. De twee hielden zich stevig vast aan de rand van de mand, die bij elke stap van het dier vervaarlijk opzij zakte. Op de nek van de olifant zat een klein Filippijns kereltje met een witte lendendoek en een tulband, die het beest leidde en het met een rietstengel zweepslagen gaf.

‘Daar is jullie olifant.’ Chiatti stak een hand op en de Filippijn bracht de dikhuid tot stilstand. Daarna draaide hij zich om naar de man in de mand. ‘Meneer Cinelli, laat u het laddertje alstublieft even zakken. Hier zijn nog twee passagiers.’

De oude man richtte zijn geweer op de bomen, op zoek naar de tijger.

‘Opa! Opa! Hebt u dat gehoord? Die meneer vroeg of u het laddertje even wilt laten zakken. Oké, goed, welterusten.’ De jongen boog zich voorover, pakte het touwladdertje en gooide het naar beneden: ‘Sorry, hij is een beetje doof.’

Larita keek Fabrizio verslagen aan. ‘Wat doen we?’

Ciba haalde zijn schouders op. ‘Zeg jij het maar.’

Larita, zachtjes en gegeneerd: ‘Ik denk dat we het maar moeten doen. Misschien is het onbeleefd om hier te blijven. Maar we gaan niet schieten.’

‘Nee, natuurlijk niet.’

==

==

41.

==

Murder nam plaats naast zijn leider, die zijn hoofd op zijn knieën had laten zakken, en sloeg een arm om hem heen. ‘Niet alles is verloren, meester.’

‘Maak je geen zorgen, Mantos, het zal ons lukken,’ zei Silvietta.

Saverio keek hen ontroerd aan. ‘Ik heb jullie teleurgesteld. Het spijt me heel erg. Ik heb geen charisma.’

Silvietta pakte zijn hand. ‘Nee, Mantos, je hebt heel veel charisma en je hebt ons nooit teleurgesteld. Je hebt ons leven zin gegeven. En wij zullen jou nooit verraden, wij zullen altijd naast je staan.’

Murder knielde neer en vroeg: ‘Wie is de charismatische vader?’

Mantos schudde verlegen zijn hoofd. ‘Ach toe... Hou op.’

Toen stond Murder op. ‘Wie heeft de Tafelen van het Kwaad geschreven?’

‘Jij!’ Silvietta wees naar de leider.

‘Wie heeft ons de Liturgie van de Duisternis geleerd?’

Mantos haalde diep adem en zei: ‘Ik.’

==

Zombie rende tussen de tenten door.

Het was een chaos. Overal mensen die zich knarsetandend in te strakke paardrijlaarzen wrongen. Een oude vrouw met zuurstofgebrek had zichzelf in een paarse sari gewikkeld als een zalmforel in vershoudfolie. De vicepresident van de regio Lazio, die drie maten te kleine koloniale wandelschoenen aanhad, liep als een robot rond met een enorm geweer in zijn armen. De komiek Sartoretti, de onbetwiste ster van de vrijdagavond op Italia i, kon zijn kniebroek niet dicht krijgen en schreeuwde naar de hostess: ‘Dit is maatje 46. En ik heb 52!’

==

Het Beest sprong over Paolo Bocchi heen, die bleek en bezweet op de grond naar de hemel lag te kijken alsof hij in gesprek was met de Schepper en als een mantra herhaalde: ‘Ik smeek je... Ik smeek je... Ik smeek je...’

Buiten adem rende Zombie verder tot de Italiaanse tuin.

Silvietta en Murder zaten aan een tafeltje quiche met ricotta en spinazie te eten.

De satanist boog dubbel van de uitputting. ‘Wat doen jullie hier nog?’

Silvietta stond op. ‘Wij gaan niet meer trouwen. We doen tot het einde mee aan de missie.’

Ook Murder stond op. ‘Neem ons niet kwalijk. We hebben het begrepen.’

Zombie had geen lucht meer. ‘Met jullie... wil ik niet... praten. Waar is Mantos?’

‘Die is een bordje gaan vullen bij het buffet.’

Silvietta pakte hem bij zijn arm. ‘Heb je het gehoord? Wij laten jullie niet alleen. Wij plegen ook zelfmoord.’

‘Ja, goed... Maar ik geloof jullie niet.’

Silvietta legde een hand op haar borst. ‘Ik zweer het je. Jij had gelijk, we gedroegen ons als klootzakken. Maar door jou ben ik gaan nadenken.’

Op dat moment verscheen Mantos met een groot bord vol ravioli met zeekreeft. ‘Zombie! Ben je weer terug?’

De volgeling wilde iets zeggen, maar was nog steeds buiten adem. ‘Larita... Larita...’

‘Wat?’ vroeg de leider van de Beesten. ‘Larita wat?’

‘Doet mee... aan de jacht... op de tijger!’

==

Vertrek van de safari’s

==

==

42.

==

Toen alles en iedereen eindelijk zover was, gingen, twee uur later dan gepland, de verschillende jachten van start.

De zon zakte achter de bossen van Forte Antenne en nam alle kleuren met zich mee, maar dankzij het kunstzinnige vakmanschap van de Koreaanse cinematograaf Kim Doo Soo waren de bossen en de velden in het park veranderd in een betoverd woud. Schijnwerpers van duizend watt, verstopt tussen de struiken, deden de boomstammen, bedekt met zilverkleurig korstmos, de paddenstoelen en de stenen, groen door het mos, baden in een onnatuurlijk licht. Een lage, dichte mist, veroorzaakt door rookmachines, bedekte de ondergroei en de velden, waar kuddes gnoes, steenbokken en elanden graasden. Duizenden brandende ledlampjes, verstrooid over de velden, gingen aan en uit als zwermen vuurvliegjes. Twaalf gigantische ventilatoren, verborgen op de hoger gelegen delen van het park, produceerden een licht briesje dat de met gras begroeide hellingen in beweging bracht waar een familie bruine Marsicano-beren en een oude blinde neushoorn rustten tussen de met klimop overgroeide schommels en glijbanen.

De honden en ruiters van de vossenjacht waren al verdwenen achter de heuvels in het oosten.

De Afrikaanse drijvers, gevolgd door de jagers te voet, kamden het veld uit op zoek naar de leeuw.

De olifanten stonden op het punt om te vertrekken. In ganzenpas verstrengelden de dikhuiden hun slurf met de staart voor zich en met langzame maar onstuitbare tred marcheerden ze richting de moerassen in het noordwesten, waar naar verluidde Kira, de albinotijgerin, zich verborgen hield.

Sasà Chiatti keek vanaf het terras van Villa Reale met een verrekijker naar de groepen die dieper doordrongen in zijn immense eigendom.

Dat was allemaal van hem. Van de eeuwenoude naaldbomen tot de woekerende klimop en de allerlaatste mier.

Ze hadden hem beledigd, uitgelachen, ze hadden gezegd dat hij een megalomane gek was, een omhooggevallen boer, een dief, maar hij had naar niemand geluisterd. En uiteindelijk had hij gewonnen. Ze waren allemaal naar het hof gekomen om hem eer te betonen.

Ekaterina Danielsson kwam bij hem op het terras staan. Ze had zich verkleed en droeg een bruin leren korset dat om haar slanke taille geperst zat. Haar schouders gehuld in een stola van zilvervos. Haar benen in laarzen gestoken. Ze had twee kristallen glazen in haar handen.

Het model gaf hem de wijn aan. ‘Wil je?’

Sasà sloot zijn ogen en rook. Die verfijnde, aangename geur met een tikje tannine. Hij glimlachte tevreden. Dit was de Merlot di Aprilia. Hij sloeg hem achterover.

Ekaterina stond achter hem en sloeg haar armen om zijn middel. ‘Hoe voel je je?’

Hij dronk het glas leeg en gooide het achter zich weg. ‘Als de achtste koning van Rome.’

==

==

43.

==

Mantos, Murder, Zombie en Silvietta liepen, nog steeds verkleed als bedienend personeel, over een zanderig, drassig terrein, begrensd door plassen en moerassen. Het krioelde er van de muggen, vliegjes, wormen, bromvliegen, libellen, en een heleboel smerige enge beestjes die verstopt zaten tussen de rietstengels, de papyrusplanten en de lotusbloemen.

Mantos keek wanhopig om zich heen. ‘Ik herinner me dit moeras niet... Jullie?’

‘Nee, ik ook niet,’ antwoordde Murder, terwijl hij naar zijn met modder besmeurde schoenen keek.

‘Ik ben hier weleens geweest toen ik klein was. Mijn vader nam me op zondag mee nadat we naar de paus hadden geluisterd. Ik herinner me dat er draaimolens waren, maar moerassen, nee.’

‘Zou dit wel de goede richting zijn?’ vroeg Silvietta. Eigenlijk kon het haar niet zo heel veel schelen. Ze moest vrede sluiten met Zombie. Die liep met gebogen hoofd achteraan.

‘Ik geloof het wel. Ik zag ze naar het noorden gaan.’ Mantos haalde Murder in en ging vooraan lopen. De Durendal had hij op zijn rugzakje gebonden. ‘Wat zijn dat voor bomen? Ze zien er zo raar uit.’

Bomen met gekronkelde stammen duwden honderden lange donkere vingers in het zand. In de kruinen zaten kolonies meerkatten naar ze te gluren.

Murder joeg een metaalkleurige vlieg weg. ‘Raar... Het zullen wel olijfbomen zijn.’

‘Hoe kom je daarbij? Dat zijn mangroves. Heb je die nooit in documentaires gezien?’ pufte Silvietta.

Mantos raakte buiten adem. ‘Wacht even... Kunnen mangroves dan ook groeien in een landklimaat?’

Murder begon te lachen. ‘Als je iets niet weet, zeg het dan ook niet. Dit is geen landklimaat, dit is een gematigd klimaat.’

Mantos stak zijn arm gestrekt op met zijn hand omhoog. ‘Luister goed naar hem. Hij is The Professor. Jij hebt zojuist mangroves aangezien voor olijfbomen.’

‘Houden jullie nu op met dat gekibbel? Laten we opschieten, die muggen eten me levend op,’ zei Silvietta en ze liep naar Zombie. Ze ging naast hem lopen. ‘Koekje, ik weet dat je heel, heel erg boos bent, maar je mag niet blijven mokken totdat we zelfmoord plegen. Dit zijn onze laatste uren en we zijn bezig met het belangrijkste van ons hele leven en we moeten samen zijn en van elkaar houden. Ik vraag je om vergiffenis, maar jij moet me een glimlach geven. Ben ik je beste vriendin of niet?’

Hij bromde iets wat net zo goed ja als nee kon zijn.

‘Toe, alsjeblieft. Je weet hoeveel ik van je hou.’

Hij trok een rietstengel uit de modder. ‘Je hebt me gekwetst.’

‘Ik heb je om vergeving gevraagd.’

‘Waarom heb je niet verteld dat jullie gingen trouwen?’

‘Omdat ik een idioot ben. Ik had het je willen zeggen, maar ik schaamde me. Als deze missie er niet was geweest, had ik je gevraagd of je getuige wilde zijn.’

‘En dan had ik dat niet gedaan.’

Ze lachte. ‘Dat weet ik... Alsjeblieft, vertel niet aan Mantos dat we wilden gaan trouwen, hij zou het té erg vinden.’

‘Goed.’

‘En krijg ik nu een glimlach van je? Eentje maar, een miniminiglimlachje?’

Een fractie van een seconde draaide Zombie zijn hoofd naar Silvietta en een glimlach zo vlug als een vleugelslag flitste over zijn gezicht en werd meteen bedekt door zijn haren.

==

Jacht

==

==

44.

==

Fabrizio Ciba was in zijn jeugd een redelijke zeiler geweest. Hij was de Adriatische Zee overgestoken in een catamaran en had Ponza met twee zeilen bereikt. Tijdens die cruises had hij stormen en onweer getrotseerd en was hij nooit, niet één keer, zeeziek geweest. Maar nu, in die klotemand op de rug van een olifant, was hij onbedaarlijk misselijk. Hij klampte zich vast aan de randen van de draagmand en voelde de krabsandwiches en de rigatoni in zijn maag ronddobberen in de Jim Beam.

Dat kwam niet goed uit. Juist nu, nu hij even samen kon zijn met Larita, voelde hij zich een dweil.

De zangeres keek hem onderzoekend aan. ‘Je ziet wat bleek. Voel je je wel goed?’

De schrijver slikte een zure boer in. ‘Ja, hoor, prima, alleen een beetje hoofdp-’ Hij kon zijn zin niet afmaken, want de loop van het geweer van meneer Cinelli beukte tegen zijn achterhoofd.

Ciba draaide zich om naar de oude man. ‘En nou is het genoeg! Dit is nu de derde keer dat ik mijn hoofd eraan stoot. Let eens een beetje beter op.’

De oude man negeerde hem in zijn volmaakte doofheid en bleef met het wapen naar links en naar rechts zwaaien, richtend op struikgewas aan weerzijden van de karavaan.

Wat stom van ons om toe te geven aan Chiatti.

Niet alleen zaten ze in die kantelbak op een vierkante meter samengepakt met een halvegare, maar hun olifant liep aan het hoofd van de karavaan en dus moest je ook goed opletten op lage takken. Maar er was nog iets veel subtielers dat de schrijver kwelde. Hij had het gevoel dat hij wat van zijn glans had verloren en niet zo briljant was als anders. Misschien had Larita uit vriendelijkheid beloofd dat ze elkaar later zouden zien, net zoals ze toch meedeed aan de jacht om niet onbeleefd te zijn tegenover Chiatti. Ongelooflijk, het leek wel alsof hij weer dat stuntelige lyceumjochie was. In die tijd was hij nog niet de ondernemende en onbeschaamde Ciba van nu, die ouwe rokkenjager, die scherpschutter, maar een onhandig jongetje met een warrige haardos en een bril, die zichzelf verstopte in enorme uitgelubberde truien en vlekkerige broeken. Altijd wanneer hij een meisje probeerde te versieren, liep het uit op een drama. Hij construeerde allerlei ingewikkelde plannen om kennis met haar te maken op de manier die hem het meest natuurlijk leek. Hij haatte het om zijn gevoelens te tonen en zwak over te komen en dus wilde hij altijd dat de meisjes de eerste stap zetten. Hij vatte post bij de voordeur van zijn prooi en deed alsof hij daar toevallig stond. Hij negeerde haar opzettelijk of deed bot tegen haar in de hoop daarmee haar aandacht te trekken. Hij verzon briljante dialogen à la Woody Allen, waarin hij de rol van de aandoenlijke nerd speelde.

En nu, bij Larita, voelde hij zich net zo houterig en onhandig als toen hij een puber was.

‘Bukken!’ schreeuwde de zangeres.

Ciba boog zijn hoofd en kon op een haar na een tak ontwijken die dwars over het pad hing. Cinelli kreeg hem vol in het gezicht, verloor zijn bril en tolde om zijn eigen as, waarbij hij de punt van het geweer onder Fabrizio’s oksel schoof.

‘Welverdo- Nou moet het echt afgelopen zijn!’ De schrijver rukte het geweer uit handen van de oude man. ‘En nog geladen ook! Als u schiet vermoordt u me nog!’

De jongen nam het op voor zijn opa. ‘Wie denkt u wel dat u bent? Flink, hoor! Durft u wel tegen een bejaarde!’

Larita gaf de kleinzoon een tissue. De jongen begon de krassen op het gezicht van de oude man af te deppen, die geen kik gaf.

Achter hen schreeuwde iemand: ‘Hé! Loop eens door! Het lijkt wel een begrafenisstoet.’

Ciba draaide zich om naar de olifant achter hen. In de mand zaten Paco Jiménez de la Frontera en Milo Serinov met hun vrouwen.

Fabrizio gebaarde dat ze zich rustig moesten houden. ‘Kunnen wij er wat aan doen? Die Indiër zit aan de teugels.’

‘Wat nou Indiër, hij is een Filippijn. En zeg maar dat hij moet opschieten,’ zei Mariapia Morozzi, een voormalige tv-bimbo die verloofd was met de Russische doelman.

Larita draaide zich om. ‘Zien jullie niet dat het een olifant is? Als je had willen opschieten, had je moeten meedoen met de vossenjacht.’

¡Yo te quiero, señorita! ¡Por la virgen de Guadalupe! Gaan met die banaan!’ schreeuwde de Argentijnse voetballer. Hij had de strakke blik en de starre glimlach van een cokesnuiver.

Ciba kwam tussenbeide om de eer van het meisje te redden: ‘Hé knul! Gedraag je een beetje! Niet zo brutaal!’

Desculpe, es un gioco...’ Paco Jiménez stootte een nerveuze lach uit terwijl hij zijn verloofde Taja Testari kuste.

Vanaf de derde olifant schreeuwde iemand: ‘Hé, jongens! Heeft iemand misschien travelgum bij zich?’ Het was Fabiano Pisu, de beroemde drama-acteur. Groen als een sperzieboon en opengesperde ogen. Bij hem in de mand zaten: zijn verloofde, de Noord-Afrikaanse stylist Khaled Nassan; het hoofd van de afdeling Drama van rai 1, Maria Rispoli; en de filmagente Elena Paleologo Rossi Strozzi. ‘Nou? Heeft iemand travelgum voor me?’

‘Nee... Ik heb een mars,’ antwoordde Milo.

In de mand van de vierde dikhuid moesten Cachemire en de andere leden van Animal Death zitten, de metalband uit Ancona, de openbaring van het festival van Castrocaro. Maar de mand leek leeg. Er stak alleen een kistje uit. Het viertal lag onder zeil, bedwelmd door de alcohol en een cocktail van psychofarmaca.

Ik haat jullie allemaal, zei Fabrizio Ciba in zichzelf.

Hij voelde zich kwetsbaar en verward als een asielzoeker die een verblijfsvergunning komt aanvragen. Hij zat in een kooi op de rug van een olifant. Zijn geheim was om altijd dicht bij het leven te staan zodat hij de gruwelen van de mensheid met sarcasme kon observeren, maar nooit er middenin. En nu zat hij midden in die cirkel en voelde hij zich geen haar beter dan die paljassen. Hij ging zelfs verschrikkelijk af tegenover Larita. Hij kon maar beter stil zijn en een peinzende schrijvershouding aannemen.

Met een nadenkend gezicht begon hij het achterhoofd te observeren van de Filippijn die met zijn zweep de nek van het dier bleef bewerken. Het pad werd steeds smaller en donkerder en er was geen spoor te bekennen van de tijger. De laatste zonnestralen sneden door de ondergroei en er klonken rare kreten, maar je kon niet horen of ze van vogels of van apen kwamen.

Een zwak gekerm klonk op van de rug van de derde olifant. Het gezicht van Pisu had de kleur van terrasiena gekregen. ‘Alsjeblieft, ik smeek jullie, geef me een... travelgum... een pleister... een banaan... ik ga dood.’

‘Sodemieter toch op!’ antwoordde de verloofde van de Rus geïrriteerd. ‘Je bent wel een stijfkop, hè? We hebben niks.’

‘Jullie lachen erom, maar ik...’ De pechvogel kon zijn zin niet afmaken, want uit zijn mond gutste geel braaksel dat in de nek van de olifantenberijder terechtkwam. De Filippijn draaide zich om. ‘Krijg nou wat!’ zei hij en hij schudde de salade van pijlinktvisjes en venusschelpen van zijn tulband. ‘Gadverdamme, wat smerig!’ En met een soepele polsbeweging sloeg hij de drama-acteur met de zweep in het gezicht.

‘Auhhhh!’ brulde Fabiano, terwijl hij uit de mand caraboleerde en neersmakte in een enorme modderplas aan de voeten van de olifant.

Hombre overboord!’ schreeuwde Paco Jiménez de la Frontera.

Behalve Khaled Hassan, die zijn zwaaiende armen uitstrekte naar zijn neergestorte partner, trok niemand zich verder veel aan van het lot van de arme Pisu. Intussen vervolgden de olifanten in hun oeroude wijsheid hun trage mars en lieten zij de vertolker van De markiezin van Cassino over aan de genade van de wilde dieren in het park.

==

==

45.

==

De leider van de Beesten van Abaddon bruiste van energie, hij was rechtstreeks op weg naar de dood en had de Beesten weer bij zich. Hij draaide zich om en wilde zeggen dat ze een verzoeningslied voor Satan moesten aanheffen, toen hij Murder en Silvietta vredig hand in hand aan zag komen lopen alsof ze toeristen waren die deelnamen aan een stadstour.

Murder is echt een geluksvogel, zei Mantos in zichzelf.

==

Het was Saverio Moneta in zijn veertigjarige leven nog nooit gebeurd dat iemand op die manier van hem hield. Voor Serena had de leider van de Beesten in die donkere jaren dat hij boekhouder was maar een paar avontuurtjes gehad. Onbelangrijke verkerinkjes die niet langer duurden dan een paar weken, waarin je samen bent omdat je in de ogen van je klasgenoten minder mislukt bent als je een vriendinnetje hebt. Het waren eigenlijk niet echt relaties, maar eerder een samenzijn met wederzijdse medewerking.

Serena Mastrodomenico daarentegen had hij opgemerkt zodra hij bij de meubelmakerij was aangenomen. Ze was heel donker en mager en deed daardoor sterk denken aan Laura Gemser, de actrice van Black Emmanuelle. Een onanistisch cliché uit zijn puberteit.

Hij was smoorverliefd op Serena, maar wist niet hoe hij haar moest krijgen. Hij was de laagste op de boekhoudafdeling en zij was de dochter van de baas. Als een godin in minirok paradeerde ze door de gangen van de meubelmakerij en Saverio droomde ervan alleen al met haar te praten, haar mee uit eten te vragen aan het meer van Bracciano. Maar zij gunde hem geen blik waardig. Ook al liep ze elke dag langs hem, ze zag hem niet eens staan. En terecht. Want waarom zou een verfijnde vrouw van de wereld belangstelling hebben voor een nul als hij? Iemand die niet eens een auto had om thuis te komen? Iemand die zijn ogen had verpest door dikke boeken te lezen over de mysteries van de tempeliers en de Bermudadriehoek?

Op een avond was Saverio nog op kantoor om voor de zoveelste keer de weekbalans te controleren. Zijn collega’s waren al weg en hij was alleen in de meubelmakerij. Hij had een stuk pizza met champignons en garnalen gehaald en nam er nu en dan een hap van, goed oplettend dat hij geen vlekken maakte op de papieren. Hij had een koptelefoon op en luisterde naar de Rit van de Walküren op vol volume.

Op een gegeven moment had hij zijn ogen opgeslagen. Hij zag dat de deur van het kantoor van Egisto Mastrodomenico aan de andere kant van de gang openstond en er licht brandde.

De oude baas kon het niet zijn. Die was naar de meubelbeurs in Vercelli. Rustieke meubels welteverstaan.

Was er een dief binnengekomen zonder dat hij het gemerkt had? Hij wilde juist de bewakingsdienst bellen, toen Serena met een heleboel supermarktzakken in haar hand uit het kantoor was gekomen. Het hart van Saverio Moneta was ontploft. Trillend had hij zijn koptelefoon afgezet en verlegen had hij een hand opgestoken om haar te groeten, maar zij had niet eens gereageerd. Maar toen was ze teruggelopen en had ze haar hoofd opzij gebogen om hem beter te bekijken. ‘Helemaal alleen?’

‘Nou... ja...’ had hij gestameld, terwijl hij zijn best deed om rechtop in zijn stoel te blijven zitten.

Zij was het boekhoudkantoor binnengelopen en had om zich heen gekeken alsof ze wilde controleren of er echt niemand anders was. Saverio had haar nooit zó goed in vorm gezien. Ze was waarschijnlijk naar de kapper geweest en ze had een roze joggingpakje aan, strak als een slangenhuid, de rits van haar decolleté flink open, en witte leren laarzen die tot aan haar knieën kwamen. Aan haar oren hingen twee gouden ringen zo groot als cd’s. ‘Verveel je je?’

‘Nee,’ had Saverio meteen geantwoord, waarna hij had bedacht dat geen enkel gezond mens zich amuseert met het controleren van de weekbalans en zichzelf had verbeterd: ‘Een beetje wel... Maar ik ben zo klaar.’

Zij had even haar hand door haar haar gehaald en hem toen gevraagd: ‘Wil je gepijpt worden?’

Saverio had gemeend dat ze hem had gevraagd of hij gepijpt wilde worden. Maar dat moest hij verkeerd verstaan hebben. Ze had hem natuurlijk gevraagd of hij een cappuccino wilde.

‘De koffiemachine is kapot... Als het goed is wordt hij nog deze week gemaakt.’

‘Ik vroeg of je gepijpt wilt worden.’

Saverio kon zijn oren niet geloven. Misschien waren die paddenstoelen op de pizza wel hallucinogeen.

Hij staarde haar als een imbeciel met open mond aan.

‘Nou?’ Kauwend op haar kauwgom had ze de vraag herhaald, inderdaad alsof ze vroeg of hij een cappuccino wilde.

‘Wat?’

‘Wil je of wil je niet?’ Ze begon er genoeg van te krijgen.

‘Wat?’ Saverio’s geest was volkomen geblokkeerd.

‘Weet je niet wat dat is? Pijpen is een seksuele handeling waarbij ik je snikkel in mijn mond neem en eraan zuig.’

Waarom deed ze hem dit aan? Wat had hij haar misdaan?

Het was duidelijk. Het was een val om hem te kunnen aanklagen wegens seksuele intimidatie, net als in Amerikaanse films.

‘Ja, ik snap het.’ Serena was om zijn bureau heen gelopen, was neergehurkt, had haar haren even geschikt en de kauwgom uit haar mond gehaald en aan hem gegeven. ‘Hou even vast, alsjeblieft.’

Saverio had de kauwgom tussen zijn vingers platgeknepen, terwijl de dochter van zijn werkgever, met dezelfde kille behendigheid als waarmee een verpleegster de kleren van een gewonde uittrekt, zijn riem en de knopen van zijn gulp losmaakte.

‘Misschien vind je het lekker.’ Ze had zijn onderbroek omlaag getrokken en zijn snikkel bekeken zonder commentaar te leveren. Vervolgens had ze hem met haar rechterhand vastgepakt, op de hand gewogen en erin geknepen zoals je in een koeienuier knijpt. Met haar linkerhand had ze zijn scrotum gepakt en was ze begonnen zijn testikels in haar handpalm te laten ronddraaien alsof het twee Chinese antistressballetjes waren.

Wijdbeens klemde Saverio zich met een angstig gezicht aan de armleuningen van zijn bureaustoel vast. Het was verbluffend wat die vrouw uitspookte met zijn voortplantingsapparaat.

Maar de voorstelling was nog niet afgelopen. Serena had haar mond opengesperd, haar lippen bevochtigd met haar kleine, puntige tongetje en hem toen in zijn geheel, tot aan zijn ballen, in haar mond gestopt. Saverio was zo doodsbang dat hij het niet eens lekker vond, maar vervolgens was alleen het besef dat Serena Mastrodomenico zijn hele pik in haar mond had voldoende om hem een explosief, gênant orgasme te ontlokken.

Zij had met de rug van haar hand over haar mond geveegd, hem in de ogen gekeken en met een voldaan stemmetje gevraagd: ‘Luister, zou je mij morgen naar ikea kunnen rijden?’

Hij had geantwoord met een simpel: ‘Ja.’

Dat was de eerste ‘ja’ geweest. De eerste van een eindeloze reeks.

Sinds die dag transformeerde Saverio Moneta zich van obscure boekhouder tot sherpa tijdens Serena’s razzia’s in de winkelcentra, tot chauffeur van haar suv, loopjongen, kruier, pakketbezorger, loodgieter, reparateur van schotelantennes, echtgenoot en vader van haar kinderen.

Ach, dat was de eerste en laatste keer in hun tienjarige relatie geweest dat Serena hem had gepijpt.

==

Mantos keek naar Murder en Silvietta.

Hij groot en dik, zij zo klein. Ze gaf hem liefdevolle schopjes om hem door te laten lopen. Hij lachte en struikelde express.

Saverio groef in zijn geheugen naar een wandeling met Serena. Nooit gedaan. Misschien in ikea. Hij duwde de kar, zij liep voorop met haar mobieltje aan haar oor.

Als je die twee daarentegen zag, wist je dat ze bondgenoten waren. Sinds ze elkaar hadden leren kennen in de trein en over hun passie voor heavy metal en Lazio hadden gepraat, waren ze niet meer zonder elkaar geweest. Als de één een boek las, moest de ander het ook lezen. De manier waarop ze elkaar aanraakten, elkaar streelden. Ze wisten dat ze op elkaar konden rekenen.

Alsof hem een blinddoek werd afgenomen zag hij plotseling de gruwel. Hij had die kinderen die van elkaar hielden overgehaald om zichzelf te doden omdat hijzelf een probleem had.

Jij gelooft niet in de liefde, zij wel. Jij haat, zij niet.

Een klauw doorkliefde zijn keel en zakte tot aan zijn hart. Hij vertraagde zijn pas. Hij trok zijn rugzakje, dat gevuld leek met stenen, van zijn rug.

‘Heb je die twee gezien?’ Zombie kwam naast hem lopen.

Mantos kon geen woord uitbrengen. Hij had een brok in zijn keel. Hij sperde zijn mond open en keek zijn volgeling verloren aan.

‘Laat ze gaan. Zij zijn anders dan wij. Zij leven in het licht, wij in de duisternis.’

Mantos slikte, maar de prop ging niet weg. Hij keek ontredderd om zich heen. Hij had geen lucht. De klauw scheurde nu door zijn longen.

‘Nu kan het nog. Laat ze gaan.’

Saverio klampte zich vast aan de arm van Zombie, alsof hij niet op zijn benen kon blijven staan. Hij knipperde met zijn vochtige ogen en keek hem aan. ‘Dank je.’

Met het beetje lucht dat hij nog had riep hij ze bij zich: ‘Jullie twee, kom hier.’

Murder en Silvietta kwamen naar hem toe. ‘Wat is er? Voel je je niet goed?’

Saverio stak zijn handen in zijn zakken, probeerde een zinnige smoes te bedenken maar hij was te opgewonden. Hij haalde diep adem en kon alleen uitbrengen: ‘Ga naar huis, schiet op.’

Murder strekte zijn hals, alsof hij het niet goed had gehoord. ‘Wat?’

‘Ga naar huis. En geen gezeur verder.’

‘Waarom?’

Gemeen zijn. Je bent een satanskind.

‘Jullie zijn het niet waard om Beesten van Abaddon te zijn.’

Murder verbleekte. ‘Wat hebben we verkeerd gedaan?’

De leider van de Beesten balde zijn vuisten in zijn zakken. ‘Jullie zijn walgelijk. Jullie houden van elkaar. Jullie zijn blij met elkaar. Het is de haat die jullie moet voeden, maar jullie zijn vol liefde. Ik moet kotsen van jullie.’

Silvietta schudde haar hoofd en keek Zombie aan. ‘Jij hebt hem verteld over de trouwerij... Waarom? Ik had je gevraagd om het niet te vertellen.’

Mantos keek niet-begrijpend naar Zombie. Waar had ze het over? Hij wilde het juist vragen, toen de volgeling zich haastte om te zeggen: ‘Ja, ik heb hem verteld dat jullie willen gaan trouwen. Ik kon het niet voor hem verzwijgen.’

O god, ze wilden gaan trouwen. Waarom hebben ze me niets verteld?

Murder keek hem met schuldbewuste ogen aan. ‘Ik heb geprobeerd het je te vertellen...’

Ze hadden de moed niet.

‘... maar... we hebben ons bedacht, ik zweer het je. We willen nu niet meer trouwen. Het was flauwekul, een onbenulligheid. We willen bij jullie blijven, tot het bittere eind.’

Mantos had ze het liefst willen omhelzen. ‘Jullie hebben het satanische verbond verbroken. En daarom verstoot ik, leider van de Beesten van Abaddon, jullie uit de sekte.’ Hij zei het met alle slechtheid die hij in zich had, maar tegelijkertijd rukte hij ook een stuk van zijn eigen hart weg.

‘Dat mag je niet doen. Dat is niet eerlijk.’ Silvietta barstte in snikken uit en probeerde zijn hand vast te pakken.

Mantos zette drie stappen achteruit en het meisje viel op haar knieën. ‘Ik bepaal wat eerlijk is. Ik beveel jullie nu weg te gaan.’ Hij draaide zich om naar Zombie. ‘Kom, wij gaan verder.’

Murder omhelsde Silvietta. ‘Niet huilen, mijn hart.’

Wat er over was van de Beesten van Abaddon liep zonder om te kijken in de richting van het bos.

==

==

46.

==

‘Zó langzaam rijdt zelfs het verkeer op de Nevski Prospekt om acht uur ’s avonds niet,’ zei Milo Serinov tegen Paco Jiménez.

Tienes gelijk, hombre. Moet je opletten.’ De spits leunde uit de mand naar de olifantenberijder toe. ‘Hé... niño...’

De Filippijn draaide zich om en keek op. ‘Huh?’

¡Descánsate!’ De spits gaf de arme man een duw, waardoor hij zijn evenwicht verloor en zonder een kik te geven in een braamstruik belandde. Met zijn spreekwoordelijke souplesse sprong Paco op de nek van de olifant en begon hij tegen de kop van het beest te schoppen. De dikhuid draaide zijn oog, dat zo groot was als een koekenpan, naar achter en keek naar de voetballer, die echter niet stopte. Toen stak hij zijn slurf omhoog, stootte een machtig getrompetter uit en zette een galop in.

Paco, Milo en hun vrouwen schreeuwden van opwinding.

Ciba zag de olifant achter hen komen aanstormen als een locomotief zonder remmen en vervolgens begonnen de twee dieren elkaar schouderstoten te geven. De manden schommelden vervaarlijk.

‘Waar zijn jullie mee bezig?’ schreeuwde de schrijver, die bijna uit zijn mand viel.

‘Opzij, slakken!’ Milo Serinov amuseerde zich prima. ‘Laat ons erlangs,’ gilde Taja Testari, maar de tak van een oude eik raakte haar neustussenschot en een bloedspetter kleurde de jurk van Mariapia Morozzi rood. ‘Auuu! Auuu!’ schreeuwde het model uit, terwijl ze in de mand ineenzakte.

‘Eén minder!’ gilde Ciba, die zijn intellectuele aplomb was verloren en opgewonden raakte.

Ook Paco leek bezeten. Niets kon hem tegenhouden. ‘¡Ándale! ¡Ándale con juicio!’ En hij was net bezig met zijn inhaalmanoeuvre, toen hem zo’n tien meter verderop de pas werd afgesneden door de vos die als een rode speer merkwaardigerwijs zijn jagers een loer had weten te draaien.

Toen hij overstak schreeuwde iedereen: ‘De vos! De vos!’

‘Dit is de tijgerjacht. Wat doet de vos hier?’ vroeg Larita.

De oude Cinelli ontwaakte uit zijn coma, griste met één gebaar het geweer vast dat op de bodem van de mand lag en schreeuwde: ‘De vos! De vos!’ en begon in het wilde weg op het struikgewas te schieten.

De kogels floten alle kanten op.

De zangeres dook ineen met haar handen tegen haar oren, terwijl Ciba de loop van het geweer vastpakte in een poging het de oude dwaas uit handen te rukken, die zonder pauzeren de trekker bleef overhalen. Een kogel raakte de metalen gesp van de mand van de olifant die achteraan liep. De riem sprong open en de metalband uit Ancona sloeg over de kop. De musici belandden in een brandnetelveld.

Eindelijk was Cinelli’s geweer leeg. De oude man keek om zich heen. ‘Ik heb ’m geraakt, hè? Heb ik ’m geraakt?’

De olifantenrace ging verder en haalde alles omver. Takken, omgevallen bomen, struiken.

Een ijzingwekkende kreet steeg op uit het bos links van hen. Paolo Bocchi kwam met rondzwaaiende sabel op een hengst aan galopperen als een huzaar bij de slag van Marengo. Hij reed vlak langs de olifanten en schreeuwde terwijl hij ze inhaalde: ‘Savoye of de dood!’ Hij droeg alleen een rijbroek. Zijn naakte borst vertoonde schrammen van takken en doornen. Toen het ros langs de olifanten galoppeerde, raakten die olifanten nog meer door het dolle heen en gingen nog harder rennen. Snel als de wind sprong de chirurg over een struik en verdween in het bos. Een ogenblik later schoot een meute jankende honden onder de poten van de dikhuiden door achter Bocchi en de vos aan. De olifant die gedreven werd door Paco Jiménez bleef van schrik als aan de grond genageld staan. De spits van Roma en zijn mand schoten als projectielen de lucht in en verdwenen in het struikgewas.

Uit de duisternis van het bos klonk het geluid van een Engelse jachthoorn. Hoefgetrappel kwam steeds dichterbij. Vanuit tegengestelde richting doemden achtendertig ruiters in rode wapenrok op, dorstig naar de vos. Te laat zagen ze de olifanten die hun de weg versperden. Onder de gelederen van de ruiters vielen velen, anderen werden aan hun voeten, klem geraakt tussen de stijgbeugels, kilometers ver meegesleurd. Slechts enkelen kwamen ongedeerd uit de strijd.

De olifant met de filmagente Elena Paleologo Rossi Strozzi, de Noord-Afrikaanse stylist en de directeur Drama van de rai sloeg over de kop als een a112 Abarth in de grote bocht van de Monte Mario.

Fabrizio Ciba, nog steeds op de rug van de olifant, zag dat de Filippijnse berijder was verdwenen. Hij probeerde het dier tot stilstand te brengen door hem te slaan met de loop van het geweer, maar het beest sprong opzij en rende dieper het bos in. De oude Cinelli tolde om zijn eigen as, vloog achterover, stuiterde terug op een bil van de olifant en bleef hangen aan diens staart. Zijn kleinzoon deed een poging tot een daad die zowel heroïsch als wanhopig was. Hij klom uit de mand, hield zich met één hand vast aan de rand van de mand en probeerde met de andere hand zijn opa vast te pakken. De oude baas pakte de hand van zijn kleinzoon. ‘Trekken, trekken!’

Samen rolden ze tussen de muizendoornstruiken op de grond.

Ciba en Larita waren alleen achtergebleven op de rug van het dol geworden beest.

==

==

47.

==

Opluchting en verdriet vermengden zich in de gekwelde ziel van Mantos, terwijl hij zich een weg baande door de rietstengels die langs de oevers van het moeras groeiden. Zombie volgde hem zwijgend.

Sinds ze Murder en Silvietta hadden achtergelaten, had geen van beiden meer een woord gezegd.

Hij moest denken aan de profetische woorden van Kurtz Minetti. ‘De Beesten van Abaddon zijn een onbeduidende werkelijkheid in de wereld van het satanisme. Jullie zijn dood.’ Hij had zich niet vergist: de situatie was wanhopig. Twee leden van hun team waren er niet meer en het plan om Larita te vermoorden lekte aan alle kanten. En er was nog iets wat niet klopte. Waarom wilde Zombie zelfmoord plegen? Waarom was hij niet meegegaan met zijn vrienden? Ze deden toch altijd alles samen? Hij was als een slang naar hem toe geslopen om in zijn oor te sissen dat hij die twee moest laten gaan.

Zou die aardige Zombie heel stilletjes zijn overgelopen naar het kamp van Kurtz Minetti?

De priester van de Kinderen van de Apocalyps kon hem hebben omgekocht en opgedragen de moord op Larita te boycotten om hem, Mantos, af te laten gaan bij de gemeenschap van satanisten. En om zich te wreken voor zijn ‘nee’. En die scène van Zombie, eerder bij de villa, was ook raar geweest.

Mantos bleef staan alsof hij op adem moest komen. ‘Alles in orde?’

Zombie zette uitgeput zijn handen in zijn zij en knikte. Zijn gezicht was nog groener dan gewoonlijk.

De leider van de Beesten keek hem recht in de ogen. ‘Luister, zullen we ermee kappen?’ Het was een strikvraag om erachter te komen of zijn volgeling een verraderlijke matennaaier was. ‘Misschien zouden wij zelf ook moeten weggaan... We zijn bezig een grote stommiteit te begaan. Met z’n tweeën lukt het ons niet. En wat als we op het laatst niet de moed hebben om zelfmoord te plegen? Dan riskeren we een gevangenisstraf. Als we nu naar huis gaan, is er niks aan de hand.’

Zombie liep met gebogen hoofd verder. ‘Ik ga niet weg. Ga jij maar, als je wilt.’

‘Waarom niet? Ik begrijp niet waarom je dit opeens zo belangrijk vindt. Meestal heb je nooit ergens zin in. Leg me eens uit waarom jij nu koste wat kost zelfmoord wilt plegen.’

‘Ik heb geen zin om erover te praten.’

Mantos pakte hem bij een arm en keek hem dreigend aan. ‘Jawel, jij gaat er nu wel over praten.’

‘Laat me los.’ De volgeling probeerde zijn arm los te trekken.

‘Vertel. Ik ben je baas. Dit is een bevel.’

Zombie slikte en sprak toen met vlakke stem. ‘Een paar nachten geleden werd ik met een schok wakker alsof iemand aan mijn arm had geschud. Ik dacht dat het mijn vader was die kwam vertellen dat mama ziek was. Maar iedereen lag te slapen. Zoals gewoonlijk was ik in slaap gevallen met de televisie aan. Er was iets over theater. Zwart-wit. Iets ouds. Van die dingen die rai 3 uitzendt om vier uur ’s nachts. Ik pakte de afstandsbediening en wilde de tv juist uitzetten, toen de acteur, een oude man met uitpuilende ogen en een pony, iets zei. Zoiets had ik nog nooit in mijn hele leven gehoord en sinds die nacht is alles anders geworden. Niets heeft meer zin voor mij.’

Mantos was van zijn stuk gebracht. ‘Wat zei hij dan?’

Zombie leek te twijfelen of hij zou antwoorden, maar vroeg toen: ‘Wil je het horen?’

‘Ja. Natuurlijk.’

‘Ik heb het uit mijn hoofd geleerd. Ik heb het boek gekocht. Maar ik heb het aan niemand voorgedragen.’

‘Kom op, laat horen.’

‘Goed dan.’ Zombie spreidde zijn benen, alsof golven van pijn tegen zijn lichaam sloegen. Hij sloot zijn ogen, deed ze weer open, keek naar de hemel en begon met gebroken, hakkelende stem voor te dragen. ‘Sinds enige tijd, ik weet niet waarom, ben ik mijn goede humeur kwijt en heb ik alles waarmee ik bezig was in de steek gelaten. En in werkelijkheid ben ik zó neerslachtig, dat dit mooie gebouw, de grond, mij voorkomt als een onvruchtbaar voorgebergte, deze koepel van schitterende lucht, dat buitengewone firmament daarboven, dat majestueuze dak doorboord met gouden vuren, dat alles komt mij slechts voor als een vuile massa, vergiftigd door dampen. Wat een kunstwerk is de mens, hoe nobel in zijn verstand, oneindig in zijn vermogens, in de vorm en in het nauwkeurig en knap bewegen, wat lijkt hij op een engel in zijn handelen, op een God in zijn begrip: de schoonheid van de wereld, de volmaaktheid onder de dieren, en toch, wat is voor mij deze kwintessens van stof? Ik houd niet van de mens, niet van de man en ook niet van de vrouw.’

Mantos bleef even zwijgen en vroeg toen: ‘Wie heeft dat geschreven?’

Zombie haalde zijn neus op. ‘William Shakespeare. Het is Hamlet. Ik ben er nog erger aan toe dan hij. En zo rot als ik me nu voel, zou ik best nog iets goeds kunnen doen... Maar ik heb erover nagedacht... En het is duizend keer moeilijker om iets slechts te doen. En eerlijk gezegd interesseert het me geen zak om... ik zeg maar wat... de kindertjes in Afrika te helpen. Ik heb schijt aan ze, net zoals ik schijt heb aan de rest van de mensheid, en daarom doe ik liever net alsof en wil ik liever herinnerd worden als die psychopathische klootzak die Larita heeft vermoord. En dat mag je niet vergeten, want jij was de eerste die dat heeft gezegd. Het is allemaal heel simpel en...’ Hij haalde diep adem. ‘Triest. Maar hoe dan ook, als jij ermee wilt kappen is dat geen probleem, dan vermoord ik de zangeres zelf wel. Maar neem dan wel snel een beslissing, want die muggen zuigen me helemaal leeg.’

Mantos schaamde zich dat hij had gedacht dat Zombie misschien een verrader was. Hij zag er inderdaad helemaal verwaarloosd uit, hij was waarschijnlijk gestopt met zijn antidepressiva. ‘Zombie, luister goed. Tussen ons tweeën zal er geen verschil in rang meer zijn. Er is geen leider meer en er is geen volgeling meer. Wij zijn gelijk. De Beesten, dat zijn jij en ik. Een duo. Zoiets als Simon & Garfunkel, snap je?’

Zombies ogen werden vochtig. ‘Jij en ik. Gelijk en samen. Tot het eind.’

‘Gelijk en samen. Tot het eind,’ herhaalde Mantos.

Zombie keek omhoog. ‘Het is nacht. Ik ga de elektriciteitscentrale saboteren.’

‘Goed. Ik ontvoer Larita en we zien elkaar bij de tempel van Forte Antenne. Vannacht is de maan precies goed om er een einde aan te maken.’

==

==

48.

==

Met een oorverdovende dreun stortte een enorme oude den neer in het bos. Onder het gewicht van de boom werden steeneiken, eiken en laurierstruiken verpletterd en uit de grond steeg een wolk van stof en bladeren op waaruit, als een archetypische nachtmerrie, de grote olifant verscheen. De aarde beefde onder de poten van het galopperende beest. Niets kon hem tegenhouden. Zijn brein was gereduceerd tot één simpele, primitieve impuls: rennen. Zijn beroemde geheugen was gewist en op de ladder van de evolutie was hij gezakt tot de diepten waar de sardientjes wegvluchten voor de tonijnen.

Hij herinnerde zich zijn jeugd niet meer die hij had doorgebracht in een rijdende kooi. Hij herinnerde zich de kunstjes in de circuspiste niet meer. Hij herinnerde zich de buigingen, het sproeien naar de clowns niet meer, hij herinnerde zich zelfs de afranselingen met de zweep en de ijzers niet meer. Hij herinnerde zich niets meer. Hij was overweldigd door angst. Wat was dit voor een donkere en ongastvrije plek? Wat waren dat voor palen die uit de grond staken? Die geuren? Hij moest alleen maar vluchten en geen braamstruiken, omgevallen boomstammen, struiken, onkruid, niets kon hem tegenhouden in zijn vlucht. Nu en dan boog hij zijn lange slurf en griste hij onder schel getrompetter een boomstam van de grond en gooide die een eind verderop weg. De sjabrak die hem bedekte was aan flarden gescheurd en uit een lange snee op zijn flank stroomde bloed op zijn achterpoten. Een tak had zich als een harpoen in zijn rechterschouder geboord. Hij schudde met zijn kop, één oog gewond en het andere wijd open met doldraaiende pupil, en baande zich een weg door de begroeiing.

De mand, half kapot, zat nog vast op zijn rug, maar hing scheef op één flank. Daarin zaten Fabrizio en Larita, die zich vastklampten aan de riemen van het draagstel en, net zo bang als de olifant zelf, schreeuwden.

Het beest kon nog net een eik ontwijken en struikelde bijna over een wortel zo dik als een anaconda, maar herstelde zich en galoppeerde verder en stortte zich in een braamstruikbosje. Hij sprong over een greppel, zette een stap, zette nog een stap en voelde opeens de grond onder zich verdwijnen. Het dolle oog stopte met rollen, hij sperde zijn bek open van verbazing en spartelend met zijn poten en zijn slurf viel hij in stilte langs een begroeide afgrond. Hij vloog een meter of twintig naar de bodem van het ravijn, stootte met zijn kop op een uitstekende rots, stuiterde terug, sloeg over de kop en bleef steken tussen twee bomen die als een vork boven het ravijn uitstaken.

Met een gebroken ruggengraat spartelde het dier met zijn buik in de lucht en zijn pijnkreten werden steeds zwakker.

Fabrizio was uit de mand geslingerd en ook hij stortte in een dwaze vlucht in de duisternis omlaag, stuiterend tussen takken, lianen en klimopstrengen en kwam terecht tussen de kronkelige wortels van een eikenboom die tegen de rotsmuur groeide.

Een ogenblik later belandde Larita boven op hem en gleed naar de afgrond.

De schrijver strekte zijn arm uit en pakte haar vlak voordat ze naar beneden viel vast bij de kraag van haar jasje. Het gewicht trok hem naar beneden en een pijnscheut in zijn triceps benam hem de adem.

Larita hing spartelend in de lucht, keek omlaag en gilde: ‘Help! Help!’

‘Niet bewegen! Niet bewegen!’ smeekte Ciba. ‘Als je beweegt kan ik je niet houden.’

‘Help! Alsjeblieft, help me! Niet loslaten.’

Ciba sloot zijn ogen en probeerde op adem te komen. Zijn biceps trilden van inspanning. ‘Het lukt me niet. Je moet iets vastpakken.’

Larita strekte haar hand uit naar een streng klimop die tussen de stenen slingerde. ‘Ik kan er niet bij! Ik kan er niet bij, verdorie!’

‘Je moet je arm verder uitstrekken, ik hou het niet meer...’ Ciba’s gezicht was paars aangelopen en zijn hart bonkte in zijn slapen. Hij moest niet omlaag kijken, daar wachtte een vrije val van minstens dertig meter.

Ik ben geen mens. Ik ben een staalkabel. Ik heb geen pijn en ik heb geen brein, begon hij in zichzelf te prevelen. Maar zijn armspieren trilden. Met ontzetting voelde hij dat de greep van zijn vingers die de stof van het jasje vasthielden, verslapte. Uit wanhoop beet hij in de wortel en hij schreeuwde: ‘Ik laat je niet los. Ik laat je niet los.’

Maar hij liet wel los.

Met zijn gezicht op de liaan bleef hij stil, haast verlamd liggen. Te onthutst om te kunnen denken, huilen of naar beneden te kijken.

Maar toen hoorde hij een zwak stemmetje: ‘Fabrizio. Ik ben hier beneden.’

De schrijver keek over de rand en zag in het maanlicht Larita een paar meter onder hem, vastgeklampt aan de klimop die tegen de wand groeide.

Allebei zwegen ze, happend naar adem. Toen Fabrizio weer voldoende lucht had om te praten, vroeg hij: ‘Hoe is het met je...? Is alles in orde?’

Larita had zich tegen de plant aan gedrukt. ‘Ja. Ik heb het gered... Ik heb het gered.’

‘Niet omlaag kijken, Larita.’ Ciba ging liggen op de wortel en masseerde zijn pijnlijke rechterarm.

Een steentje stuiterde op zijn voorhoofd. Toen nog een. En vervolgens kwam er een regen van stenen, aarde en dode takken. Ciba keek omhoog. De vollemaan stond midden aan de hemel. Hij boog zijn hoofd en in het centrum van de maan tekende zich, als een Chinees silhouet, het zwarte profiel af van de olifant die op de eik lag.

Pal boven hem.

Terwijl hij een hand voor zijn ogen hield om zich te beschermen tegen de neervallende aarde, hoorde hij het geluid van brekend hout. De boom wankelde.

‘O, Moeder Maria!’ mompelde hij.

‘Wat gebeurt er?’ vroeg Larita.

‘De olifant! Die...’

Met een dreun viel de stam plotseling om. De dikhuid slaakte nog een laatste wanhopige kreet en stortte toen samen met de eikenboom en een waterval van stenen omlaag.

Instinctief bedekte Ciba zijn hoofd onder zijn armen. Hij sloot zijn ogen. Zijn ingewanden kwamen in zijn keel terecht.

Nu vloog hij door het zwart. De duisternis omhulde hem als een barmhartige moeder zodat hij niet kon zien hoe de grond onder hem dichterbij kwam. Hoe vaak had hij zich niet afgevraagd of zelfmoordenaars die van gebouwen of bruggen afspringen genoeg tijd hadden om zich bewust te zijn van hun einde voordat ze op de grond te pletter vielen. Of dat het brein, barmhartig, bij zo’n verschrikkelijke dood een black-out kreeg en de zintuigen benevelde.

Nu wist hij het. Zijn brein functioneerde prima en hij schreeuwde: ‘Je gaat dood!’

==

==

49.

==

De maan, een bal aan de hemel, kleurde het gras zilver, maar Edo Sambreddero, bijgenaamd Zombie, liep met gebogen hoofd door de savanne zonder hem een blik waardig te keuren. In een hand hield hij de wildschaar stevig vast.

Een licht windje, koud genoeg om hem te doen huiveren, drong door zijn jasje heen. De satanist wreef over zijn armen om te proberen die ijzige kou, die hem maar niet wilde verlaten, van zich af te schudden.

Een kudde gazellen kruiste zijn pad, gevolgd door een groep kangoeroes. Zelfs dat schouwspel kon zijn aandacht niet trekken.

Wat zei Hamlet? ‘Dit mooie gebouw, de grond, het komt mij voor als een onvruchtbaar voorgebergte, deze koepel van schitterende lucht, dat buitengewone firmament daarboven, dat majestueuze dak doorboord met gouden vuren, dat alles komt mij slechts voor als een vuile massa, vergiftigd door dampen.’

Ja, de aarde was echt een weerzinwekkend oord.

Alleen in een weerzinwekkend oord als dit kan Silvietta trouwen met iemand als Murder.

Toen hij die twee had afgeluisterd toen ze over hun trouwerij praatten, had hij eerst gedacht dat het een grap was. Het kan niet waar zijn, had hij in zichzelf herhaald, terwijl zij praatten over de kerk, de receptie en dat soort shit. Maar vervolgens had hij gezien dat Silvietta huilde van ontroering en had hij begrepen dat het allemaal echt was, en toen was binnen in hem voorgoed iets opgedroogd.

Als klein jongetje mocht hij altijd met zijn opa mee naar de moestuin, een klein stukje grond onder het viaduct van Oriolo, en dan kreeg hij een flesje met gif om het onkruid te verdelgen. ‘Eén druppel is genoeg,’ waarschuwde zijn opa en Edo liet met het pipet één druppel, zwart als petroleum, op de top van de plant vallen, die in minder dan een halfuur al zijn kleur verloor en veranderde in een dorre stengel.

Dat is met mij ook gebeurd. Silvietta had zijn hart voorgoed doen opdrogen.

Hoe vaak had zij niet tegen hem geklaagd over Murder, dat hij onbehouwen en ongeïnteresseerd was, dat hij altijd de datum vergat waarop zij verkering hadden gekregen?

‘Ik kan niet met hem praten zoals met jou. Jij bent anders. Jij begrijpt me...’

Hoeveel nachten hadden ze niet aan de telefoon gezeten en naar Friends gekeken op de tv en die miezerige, talentloze, ruziënde wezentjes gehaat, of gepraat over muziek, Motörhead en het historisch belang van Denim and Leather van Saxon? Hoeveel zaterdagmiddagen hadden ze niet over de Corso gelopen, op en neer, terwijl ze de tijd die voorbijgleed, de uitverkoop in de winkels, de mensen om hen heen, de bus die hen thuisbracht, vergaten?

Goed, ze hadden geen verkering. Zij ging met Murder. Maar wat had die vetzak met roos meer dan hij?

Oké, hij had een aangeboren slechte adem, maar hij had op internet gelezen dat er een permanente behandeling met stamcellen tegen bestond. In Italië was dat verboden, maar als zijn moeder eenmaal dood was, zou hij de gouden munten van paus Johannes Paulus i erven en zou hij genoeg geld hebben om zich te laten behandelen in Amerika.

Op een keer was Murder op bezoek gegaan bij zijn tante in Follonica en waren Silvietta en hij samen gaan eten in Pizzeria Jerry 2. Het was een bijzondere avond geweest, er was een unieke intimiteit ontstaan. Zij had hem verteld over de angsten die ze had toen ze klein was, over de droom dat ze een deathmetalkoningin zou worden.

Daarna had hij haar naar huis gebracht en haar gegroet met de gebruikelijke respectvolle kus op de wang, maar zij had zijn mondhoek even aangeraakt met haar lippen. Het was slechts een ogenblik geweest, maar toch was de huid daar waar Silvietta de kus had gegeven, gevoelig gebleven als wanneer je je brandt aan een gloeiende vork.

Maandenlang had hij teruggedacht aan die kus. Als hij, stomme idioot, zijn hoofd niet had bewogen, hadden ze elkaar waarschijnlijk op de mond gekust.

Hij legde zijn vinger op de verbrande mondhoek. Hij huiverde en klemde zijn kaken opeen om niet te gaan huilen. Hij dacht terug aan de nacht van het offer in het bos bij Sutri. De anderen hadden haar alleen maar geneukt, waren op haar gesprongen als een meute geile honden. Hij niet. Voor hem was het anders geweest. Hij had het met liefde gedaan en toen hij ten slotte was klaargekomen, had hij zich op haar kleine blanke borsten neergevleid met tranen in zijn ogen, vervuld van het verlangen om haar op te halen en mee te nemen.

En nadat ze haar levend hadden begraven, had hij zonder dat de anderen het zagen de aarde zodanig losgewoeld dat Silvietta uit de kuil kon komen. Toen hij haar had teruggezien, drie dagen later, zittend op een bankje voor de bioscoop, had hij begrepen dat dat ongelooflijke meisje de vrouw van zijn leven was.

En nu had hij ontdekt dat die twee gingen trouwen.

Koekje.

Er viel niet veel aan toe te voegen, behalve dat zijn leven geen zin meer had.

==

==

50.

==

Het geluk week ook deze keer niet van Fabrizio Ciba’s zijde. Hij belandde op de slappe buik van de olifant, die op een flank lag in een beekje dat tussen stenen en varens stroomde. Een seconde later viel Larita, verstrikt in een matras van klimop, naast hem neer. Zo bleven ze allebei liggen, geschaafd, gewond en sprakeloos, vol ongeloof dat ze nog leefden.

Toen stond Fabrizio op, hij hielp Larita om van de olifant af te komen en keek om zich heen. Ze bevonden zich aan het eind van een smalle, begroeide kloof. Precies in het midden liep een grindpaadje bezaaid met lantaarns die kleine lichtgevende koepels vormden. Al het overige, opzij van hen en boven hun hoofd, was in duisternis gehuld.

Hij moest niet denken aan wat er zojuist was gebeurd. Als die olifant er niet was geweest om de val te breken, was hij nu morsdood geweest.

Wie organiseert er nou een safari in Villa Ada? Alleen een megalomane gek als Chiatti kan zo’n idioot idee bedenken.

Maar het was niet Chiatti’s schuld dat hij bijna het loodje had moeten leggen.

Het is mijn eigen schuld. Het is mijn eigen schuld dat ik naar dit feest ben gekomen. Ik had niet moeten komen. Wat doe ik hier? Hoe heb ik me in hemelsnaam laten overhalen om op dat beest te klimmen? Te midden van die monsters? Ik ben een schrijver, verdorie... Ik... Ik moet mijn roman schrijven. Mijn roman...

Hij voelde aan zijn arm. Hij kon hem met moeite buigen.

Als ik een verstuikte schouder heb, zal ik nooit meer kunnen schrijven...

Dat was te veel voor Fabrizio Ciba. In zijn maag begon een woede te borrelen, wrang als azijn, die omhoogkroop naar zijn slokdarm. Hoe meer hij nadacht over wat hem was overkomen, hoe bozer hij werd. Hij liep zo over van woede, dat hij bijna knapte als een ballon. Hij maakte schommelende bewegingen met zijn hoofd als een duif die graantjes pikt en toen begon hij met opeengeklemde kaken en druk gebarend in zichzelf te praten. ‘Verdomme! Ik neem ze allemaal te grazen. Een voor een. Ik zet ze op een rij en ik neem ze een voor een te grazen.’ Zijn neusvleugels waren opengesperd van woede. ‘Om te beginnen neem ik die lolbroek Chiatti te grazen... Ik schrijf dat artikel en ruïneer hem. Hij zal niet langer onze koning uithangen, die bal vol schijt. Hij weet zeker niet met wie hij te maken heeft...’

Met een ruk draaide hij zich om naar Larita, op zoek naar bevestiging. ‘En kun jij me vertellen wat die vossenjagers daar deden...?’ Maar hij verstomde toen hij zag dat ze roerloos, als verlamd naast het dode dier stond.

Het leek wel alsof hij naar de slotscène van King Kong keek. Wanneer dat meisje naast die aap staat die van de wolkenkrabber is gevallen.

Larita was piepklein naast de olifant. Bovendien leek de dikhuid dood nog groter dan levend. De slurf languit als een slang tussen de stenen van het beekje. De poten opgetrokken tegen de buik. Een slagtand gebroken. Het opengesperde oog weerkaatste het licht van de lantaarn. Uit de bek droop een straaltje bloed dat oploste in het water van het beekje.

Opeens sperde Larita, alsof ze bevrijd was van een betovering, haar mond open in een poging in te ademen, maar iets, een brok in haar keel misschien, verhinderde haar dat. Toen stak ze langzaam haar hand uit en legde die op het rimpelige voorhoofd van de olifant. Alsof de draadjes waarmee haar voeten vastzaten werden doorgeknipt, zakte ze neer en ze rolde zich op tegen de rug van het dier en begon met schokkende snikken te huilen.

Fabrizio sloeg een hand voor zijn mond. Hoe had hij Larita kunnen vergeten? Zij was het enige kostbare tussen al deze shit. Zij was de engel die hem zou redden. Hij en zij waren anders dan de rest. Hij en zij hadden niets met dat feest te maken. En hij moest zorgen voor dat schepsel en haar in veiligheid brengen.

Hij rende naar haar toe en omarmde haar stevig. Hij voelde haar lijfje schokken van de snikken. Ze was zo klein. Zo weerloos.

Met ogen vol tranen en een vuurrood gezicht begon Larita naar lucht te happen en probeerde iets tegen hem te zeggen: ‘Z... Zo... Zo zielig.’

Waar had ze het over?

‘Het... Het is niet eerlijk... Hij had niks... verkeerds... ge... gedaan.’ En opnieuw werd ze overmand door snikken.

Over de olifant, sukkel.

Hij pakte haar hoofd vast en legde dat op zijn schouder. ‘Niet huilen. Alsjeblieft... Niet huilen,’ fluisterde hij in haar oor, terwijl hij haar haar streelde. Maar zij stopte niet. Zodra het ritme vertraagde, ademde ze diep in en begon ze weer.

Fabrizio probeerde iets te zeggen. Een gemurmel van zinnen zonder veel betekenis. ‘Nee... Hij heeft niet veel geleden... Zijn rug is gebroken, hij heeft niets gevoeld... Hij is eindelijk bevrijd... Zijn leven lang vastgebonden aan kettingen.’

Maar het hielp niets, ze bleef maar huilen, het leek wel of ze gevoed werd door een batterij. Wanhopig, niet wetend wat hij verder nog kon doen om haar te kalmeren, pakte hij haar nek vast, veegde haar haren uit haar gezicht en met een vanzelfsprekendheid die hij niet eerder in zijn leven had gekend, opende hij zijn lippen en kuste haar.

==

==

51.

==

Zombie was bij de elektriciteitscentrale aangekomen. Moe, maar nog steeds vastbesloten.

Halogeenlampen creëerden een luchtbel van licht rondom het gebouwtje. Het werd omheind door een metalen hek van drie meter hoog. Daarin was een deurtje waaraan een geel bord was bevestigd. Bovenaan stond een doodshoofd afgebeeld en daaronder waarschuwde een tekst: hoogspanning. levensgevaar. Rondom het huisje van baksteen waren in twee rijen grote metalen transformators opgesteld die bromden als bijenkorven. Allerlei kabels waren gewikkeld over keramieken stroomgeleiders en gingen vandaar de grond in.

Gedurende zijn korte carrière als elektricien had Zombie hoogstens te maken gehad met de elektriciteitsinstallatie van Villa Giorgini in Capranica: 9 kWh driefasig, huishoudelijk gebruik, met paneel voor herstelzekering en meter.

Nu stond hij voor een heuse miniatuurcentrale. Hij herinnerde zich dat hij er iets over had gelezen in de aansluitingscursus voor de School voor Radio en Elektriciteit. Je had thermo-elektrische, hydro-elektrische en nucleaire centrales. Nucleair kon hij doorstrepen. Waarschijnlijk was deze thermo-elektrisch, maar wat deed het er eigenlijk toe, hij hoefde het ding alleen maar te saboteren.

Gelukkig hield niemand de wacht bij het gebouwtje. Het hek was gesloten met een dunne ketting en een hangslot.

Zombie legde de wildschaar op een schakel van de ketting en knipte. Het metaal bezweek niet. Knarsetandend zette hij meer kracht. Zijn gezicht werd paars van de inspanning. Heel langzaam begon de ring te buigen. Hij verhoogde de druk nog meer en opeens sprongen zowel de ketting als de wildschaar weg. De handvaten bleven in zijn vuisten geklemd zitten. Hij gooide ze op de grond en opende het hek.

Hij liep naar het gebouwtje toe. Het metalen deurtje was natuurlijk op slot. Hij gaf er een trap tegen en het vloog open en hij zag een kleine ruimte vol elektrische panelen. Ampèremeters, schakelaars, schuifjes, ledlampjes, hendels. Met stomme verbazing keek Zombie naar al die apparatuur. Het leek wel de cockpit van een vliegtuig. Hij probeerde op de knopjes te drukken, duwde een paar hendels omlaag, maar er gebeurde niets significants. Als hij aan de knopjes prutste kon hij misschien de boel wel platleggen, maar dan kon de centrale daarna gewoon weer in gebruik genomen worden. Nee, hij moest het hele gebouwtje vernietigen en het park in duisternis hullen.

In een glazen vitrinekast zag hij een grote bijl met rood handvat. Hij brak het glas en pakte de bijl. Hij merkte dat er tussen al die apparatuur een grote metalen plaat aan een muur was vastgeschroefd. Drie kabels, zo dik als de trossen van een veerboot, gingen een enorme stalen schakelaar binnen. In het midden verhinderden een hendel en een slot dat de hendel omhoogging. Dat was het hart van de hele centrale.

Hij moest een van die kabels doorknippen en...

Wat voor spanning zou erop staan?

Hij had geen flauw idee. Maar genoeg om hem te roosteren.

Hij zou sterven en zo zijn missie volbracht hebben. Ook al interesseerden die hele missie, de duivel, Mantos en al die satanische flauwekul hem om heel eerlijk te zijn geen moer meer.

Hij was verdrietig dat hij zou sterven, maar had het vreemde gevoel dat er een zaal vol publiek zou toekijken hoe hij zijn laatste daden verrichtte. Hij was de verdoemde held in zijn eigen tragische film.

Op de werktafel lag een blocnote. Hij scheurde een velletje af en krabbelde er zonder lang nadenken een paar woorden op. Hij vouwde het dubbel en schreef op de buitenkant: voor silvietta.

==

==

52.

==

Mantos stond naakt op een rots en keek naar de maan en haar kraters. De wind streelde zijn huid.

Zijn armen gestrekt. Zijn benen licht gebogen. De Durendal tussen zijn handen, naar voren gericht. Diep in- en uitademend ruimde hij zinloze gedachten op. Serena loste op, de oude klootzak loste op, Silvietta en Murder losten op, en Mantos concentreerde zich op het wonder van coördinatie dat zijn lichaam was. Bij elke beweging werd hij zich meer bewust van de energie die door de vezels van zijn spieren stroomde, van de dodelijke kracht die besloten lag in de Durendal.

Hij voelde de pijn van de scheiding van het aardse leven opkomen. Hij ontving die pijn, verwelkomde die. Hij liet de Durendal zakken, zette de punt tegen zijn buik en tilde zijn linkerbeen op. Hij isoleerde elke pees en elke spier, en genoot van het gevoel dat hem dat gaf. De kou greep zijn scrotum vast.

Eindelijk voelde Mantos zich thuis. Hij kon alles horen. Het geruis van de wind tussen de bomen, het gutturale geknor van de wrattenzwijnen bij het moeras, de kreten van de trossen vleermuizen uit Thailand die aan de takken van de dennen hingen, het verkeer op de Via Olimpica, de televisies die aanstonden in de woonkamers, de zieke wereld.

Toen schrok hij ergens van op. Zijn luchtpijp werd dichtgeknepen en een huivering trok door zijn ruggenmerg. De waarneming dat iemand, verscholen in het duister, hem bespiedde.

Het was geen dier. Maar ook geen mens. Wat was het?

Hij stak het zwaard voor zich uit en draaide om zijn eigen as. Hij zag niemand. De leider van de Beesten van Abaddon sprong van het rotsblok en met het zwaard nog steeds voor zich uit pakte hij de zaklamp uit zijn rugzakje en knipte die aan. De lichtbundel scheen over de laurierstruiken, over de bramenstruiken, over de boomstammen, over een verroeste vuilnisbak.

Er was niemand. Misschien hadden zijn zintuigen zich vergist. En toch bleef hij het gevoel houden dat iemand hem observeerde. Ogen vol haat.

Mantos trok snel zijn broek, schoenen en zwarte tuniek aan. Hij pakte zijn rukzakje en rende weg.

==

==

53.

==

Zombie streelde met zijn middelvinger zijn mond, daar waar Silvietta hem had gekust. Hij prikte het briefje op een paneel, spuugde in zijn handen, pakte de bijl en ging wijdbeens voor een kabel staan.

Het moment was gekomen om de moed te tonen die hij altijd voor iedereen verborgen had gehouden.

‘Ik houd niet van de mens, niet van de man en ook niet van de vrouw.’ Hij hief de bijl op en hakte met alle kracht en wanhoop die hij in zijn tengere lijf had, de kabel door.

In die koperen draad verplaatste zich een spanning van twintigduizend volt, ongeveer tien keer zoveel als de spanning die gebruikt wordt bij de elektrische stoel. De elektronenstroom ging door het bijlblad en de steel van de bijl, die van hout was en onmiddellijk verbrandde. Hetzelfde gebeurde met Zombies handen en armen. Met een spectaculaire steekvlam vloog de rest van zijn lichaam in brand.

De menselijke fakkel begon om zich heen te slaan en tegen de muren van het kamertje te springen, stond toen stil, spreidde de armen als een gevallen engel die wil opvliegen, viel op de grond en verbrandde, totdat er van Edo Sambreddero, bijgenaamd Zombie, niets meer over was dan een verkoolde stronk.

==

De turbines van de centrale stopten. Het gebrom verstomde. De lichten in het park en in de villa gingen uit. Ook de computers die de watervallen, de toevoer van water in de vijvers, de voederbakken van de dieren en al het overige regelden, vielen uit.

Een generator trad in werking. De noodverlichting in het huis ging aan en de vacuümpompen van de stalen hekken van de ingangen vielen dicht en lieten Villa Ada, afgescheiden van de rest van de stad, achter in het duister.

==

Aankomst bij de bivakken en diner

==

==

54.

==

Fabrizio Ciba en Larita kusten elkaar naast het lijk van de olifant, toen de lantaarns langs het pad uitgingen. De schrijver opende zijn ogen en zag dat het pikdonker was. ‘De lampen! De lampen zijn uit!’

‘O god.’ Larita sloeg angstig haar armen om Fabrizio heen. ‘Wat nu? Wat moeten we doen?’

De schrijver had even nodig om de aard van het probleem te doorgronden. Die hartstochtelijke kus had hem verdoofd. De woede was uitgeraasd en een vreemd gevoel van gelukzaligheid maakte hem helemaal slap. Nu hij eindelijk de liefde had gevonden, leek al het andere hem nagenoeg onbelangrijk. Het enige wat hij wilde, was haar wassen, voor haar zorgen, haar wonden ontsmetten en de liefde met haar bedrijven. De wilde rit op de olifant door het bos, de val, de zekerheid van de dood en de verrassing nog te leven, die mengeling van angst, woede en dood – dat alles had hem behoorlijk opgewonden.

‘Wat moeten we nu doen?’ Ze drukte zich tegen hem aan.

Fabrizio voelde Larita’s hart vastberaden kloppen achter haar borsten. ‘Ik weet niet... Sorry, maar... Kunnen we niet gewoon hier blijven? Wat kan ons het schelen?’ Hij was vergeten hoe heerlijk het was om borsten te voelen die niet nep waren.

‘Ben je gek geworden?’

‘Hoezo? Laten we wachten tot de zon opkomt. We kunnen ons verstoppen in het struikgewas en net als oermensen zonder regels...’ Als dit niet het echte leven was geweest maar een roman van zijn hand, zou de hoofdpersoon nu Larita hebben vastgepakt en zonder veel omhaal hebben uitgekleed om haar vervolgens te nemen op het karkas van de olifant en dan zouden bloed, sperma en tranen zich in één grote oerorgie hebben vermengd. Ja, hij zou zorgen dat er in zijn nieuwe roman een mooie seksscène van dat genre zou voorkomen. Op Sardinië, ergens in de buurt van Oristano.

Larita onderbrak zijn gedachten. ‘Het park zit vol wilde beesten. De tijger... De leeuwen...’

Hij was die wilde beesten compleet vergeten. ‘Ja, je hebt gelijk, we moeten hier weg. Maar we kunnen niets zien. Laten we hopen dat de stroomstoring snel verholpen is.’

‘We moeten het pad volgen.’

‘Maar waar is de villa? Rechts of links?’

‘Links, geloof ik. Hoop ik...’

‘Goed. Laten we naar het pad gaan. Dat is een paar meter verderop.’ Fabrizio zette een ferme toon op. Ondanks zijn angst voor het wild voelde hij zich sterk en onverschrokken doordat hij een vrouw naast zich had die hij moest beschermen. Hij stond op en hielp Larita overeind komen. ‘Hou je vast aan mijn broekriem en blijf achter me lopen.’ Hij stak als een slaapwandelaar zijn armen naar voren en zette wankelend tussen de stenen een paar onzekere stappen in het donker. ‘Nee, zo gebeuren er nog ongelukken. We kunnen beter op handen en voeten gaan kruipen.’

En zo schuifelden ze voort, totdat ze eindelijk grind onder hun handpalmen voelden.

Daar in het midden van de kloof, waar geen bomen groeiden, weerkaatste de hemel de lichten van de stad en kon je een houten hekje zien dat het ravijn midden op het pad begrensde.

‘We zijn er!’ Fabrizio kwam overeind. ‘Laten we ons aan het hekje vasthouden en verder lopen. Maar eerst wil ik iets hebben, anders kan ik niet verder.’

‘Wat dan?’

‘Nog een kus.’

Hij opende zijn mond en voelde hoe haar tong over de zijne gleed en aan zijn verhemelte en amandelen likte. Hij sloeg zijn armen om haar heen, drukte haar tegen zich aan, maar beheerste zich en liet haar niet zijn erectie voelen.

Ja, ze waren werkelijk een mooi paar.

Met deze ga ik trouwen...

Wat een geluk dat hij haar had ontmoet. En dat allemaal dankzij die lolbroek Salvatore Chiatti en zijn weerzinwekkende feest.

Oké, Sasà, ik zal je sparen. Ik zal dat artikel niet schrijven.

==

==

55.

==

‘Wow! Zombie, je bent groots!’ had de leider van de Beesten van Abaddon met opgeheven gebalde vuisten geschreeuwd toen de duisternis over de villa was gevallen.

Het werd tijd dat er eens iets lukte. Nu moest hij de zangeres nog pakken.

Mantos scheen met de zaklamp om zich heen om te zien waar hij was. Het pad waarop hij liep, mondde uit in een soort kloof die het bos in tweeën verdeelde. Hij haalde het plattegrondje van Villa Ada uit zijn rugzak en bestudeerde het aandachtig.

‘Perfect!’ Hij liep in de goede richting. Hij moest die canyon helemaal door en dan zou hij precies uitkomen bij het meer waar de bivak voor de deelnemers aan de tijgerjacht was opgeslagen. Daar zou hij de zangeres aantreffen samen met de andere gasten en iedereen zou doodsbang zijn. In de verwarring en met behulp van de duisternis zou het een fluitje van een cent zijn om haar te verdoven en te ontvoeren.

Helemaal in zijn nopjes zette hij het op een holletje, de Durendal in zijn linker- en de lantaarn in zijn rechterhand en zijn bloedvaten overlopend van de adrenaline. Wat een bijzonder fenomeen: juist nu hij op het punt stond te sterven, voelde hij zich meer levend dan hij zich in heel zijn leven had gevoeld. Tot alles in staat. Eindelijk stond Satan aan zijn kant. Hij was een libero, een anarchistische geest, een speurhond naar chaos. En Zombie was zijn natuurlijke satanische partner. Iemand als hij was niet bang voor de dood en gaf daar waar de chaos regeerde het beste van zichzelf.

Ik zal je eens laten zien met wie jij te maken hebt, beste Kurtz Minetti.

Terwijl hij over een plas sprong, werd het pad verlicht door een lichtstraal achter hem. De leider van de Beesten knipte zijn zaklamp uit, sprong opzij in de berm en verstopte zich achter een eik.

Er kwam een auto aan. Hij zag de koplampen dichterbij komen maar hoorde geen geluid. Het was waarschijnlijk zo’n elektrisch wagentje dat ze in het park gebruikten om zich te verplaatsen.

Hij bleef roerloos staan en wachtte tot het karretje voorbij was. Op het karretje zat alleen de bestuurder.

Als ik nou eens dat karretje inpik? Dat zou ik goed kunnen gebruiken om Larita in te leggen en haar naar de offerplaats te brengen.

Zonder er al te lang over na te denken wierp hij zich vooruit, hoofd omlaag, en zette de achtervolging van het autootje in.

==

==

56.

==

Fabrizio Ciba was gelukkig en bedacht dat hij over een paar dagen met zijn schoonheid in zijn vakantiehuis in Capdepera op Majorca zou zijn. Maar toen dacht hij aan de vochtigheid, de dode spinnen in het bad, de kapotte radiatoren. En de schrijftafel met de roman die op hem wachtte. Hij moest de hele plot omgooien, personages schrap...

Het brein van de schrijver haperde even, resette zichzelf en wiste die laatste gedachte uit.

Hoe heette dat vijfsterrenhotel met dat wellness-centre ook alweer?

Ze moesten een vakantie nemen zoals God die bedoeld had, naar een verre plek reizen waar ze nergens aan hoefden te denken en hun liefde volop konden beleven. Hij legde een arm om Larita’s schouder, alsof ze oude vrienden waren. ‘Luister, wat dacht je van een lekker vakantietje om op verhaal te komen? Ik weet niet, naar de Malediven bijvoorbeeld? Je weet wel, zo’n bungalow aan het strand, zwoele nachten onder de sterrenhemel, klamboes boven de bedden.’

‘Dat zou heerlijk zijn...’ Larita zweeg even. ‘Fabrizio, luister...’

‘Vertel.’

Het duurde even voordat ze de vraag stelde. ‘Heb jij een vaste relatie?’

‘Ik? Hoe kom je daarbij!’ haastte Ciba zich te antwoorden.

‘Heb je daar dan iets tegen?’

‘Nee, helemaal niet. Maar ik ben een schrijver... Nou ja, jij bent zangeres, misschien kun je me wel begrijpen. Ik ben een beetje bang voor gevoelens, als ze te sterk worden ben ik bang dat ik opgedroogd raak. Ik weet het, het is een irrationele angst, maar ik heb het gevoel dat ik, als ik een liefde beleef, niet genoeg overhoud om aan de personages van mijn boeken te geven.’ Hij vertelde haar iets wat hij nog nooit aan iemand had verteld. ‘Maar daarmee bedoel ik niet dat ik het niet zou willen proberen. En jij?’ Hij had haar willen aankijken, maar de duisternis stond slechts toe dat hij iets van haar silhouet kon onderscheiden.

‘Ik heb net een moeizame relatie achter de rug met iemand die niet van zichzelf hield. Met andere woorden: een klootzak. En ik liep achter hem aan en was ook bijna dood geweest. De gemeenschap van don Toniolo en het geloof hebben mij gered.’

Terwijl Larita praatte, herinnerde Fabrizio zich dat hij ergens had gelezen dat ze een relatie had gehad met een verslaafde zanger en dat ze bijna waren overleden aan een overdosis.

‘En toen ik weer terugkwam in het leven, had ik niet de moed om iets nieuws te beginnen. Ik ben bang om weer een klootzak tegen te komen. Hoewel het soms best verdrietig is om alleen te zijn.’

Fabrizio trok haar naar zich toe en sloeg zijn armen om haar middel. ‘Wij tweeën zouden heel goed samen kunnen zijn. Dat voel ik.’

Larita lachte. ‘Ik weet niet waarom, maar ik wist zeker dat je een relatie had. Na het eten in de villa heb ik mijn agente gebeld om dat te achterhalen, maar haar mobiel stond uit. Geloof jij eigenlijk in het lot?’

‘Ik geloof in de feiten. En de feiten zeggen dat wij twee overlevenden zijn. En ze zeggen ook dat we het moeten proberen.’ Hij drukte haar tegen zich aan, alsof ze anders zou ontsnappen, en kuste haar. Wat jammer dat het donker was, hij had zo graag in haar ogen willen kijken.

Opeens maakte zij zich los. ‘Wat vind je ervan als we naar Nairobi gaan?’

‘Wil je naar Kenia? Daar ben ik een keer geweest. In Malindi. De zee is daar niet slecht, maar wat dacht je van de Malediven?’

Ze liepen verder.

‘Nee... Nee... Dat bedoel ik niet. Ik bedoel de sloppenwijken van Nairobi en dan kindertjes vaccineren. Dat doe ik elk jaar. Het is heel belangrijk. Als jij, een beroemde schrijver, mee zou gaan, zou je ze een groot geschenk geven. Je zou de missionarissen helpen om aandacht te vestigen op de verschrikkelijke situatie daar.’

Fabrizio draaide zijn ogen ten hemel. Tering nog aan toe, hij wilde een weekje lekker bijkomen en als antwoord stelde zij hem een humanitaire nachtmerrie voor. ‘Nou, uh... Natuurlijk... Dat zou kunnen... Maar...’ stamelde hij.

‘Maar wat?’

Het lukte Fabrizio niet om niet eerlijk te zijn. ‘Nou... Ik dacht meer aan een vakantie. Vijf sterren. Ontbijt op bed. Dat soort dingen.’

Zij streelde zijn hals. ‘Je zal zien, Nairobi is duizend keer beter... Ik weet zeker dat zo’n ervaring je zelfs van pas zal komen bij het schrijven. Je weet niet hoeveel ideeën je krijgt als je al dat leed van dichtbij meemaakt.’

De schrijver zweeg. Als hij echt een serieuze relatie wilde met een vrouw, moest hij beginnen met te luisteren naar haar wensen en proberen haar vertrouwen te geven. En Larita was speciaal, ze had een kracht die hij niet bij haar had vermoed, ze was een orkaan die alles op zijn pad wegveegde, en tegelijkertijd had ze iets kwetsbaars en naïefs waardoor je van je stuk werd gebracht.

‘Ja,’ zei Fabrizio. ‘Goed, ik ga mee. Ik neem mijn laptop mee en dan kan ik ’s avonds, na de vaccinaties, schrijven.’

Larita kneep stevig in zijn hand en zei met een geëmotioneerde stem: ‘Kom, laten we hier weggaan. De echte wereld wacht op ons.’

==

==

57.

==

Gelukkig reed dat karretje langzaam.

Buiten adem stak Mantos een hand uit, greep de achterklep vast en sprong er onhandig in. De chauffeur merkte niets.

De laadbak was gevuld met grote pannen waaruit een sterke geur van curry ontsnapte.

Nu moest hij de chauffeur uitschakelen. Hij trok zijn capuchon over zijn hoofd, dook als een kat ineen en terwijl hij een brul slaakte à la Sandokan sprong hij op de man, die bij het horen van die beestachtige kreet dacht dat het de tijger was en zich instinctief klein maakte.

De leider van de Beesten van Abaddon vloog met het zwaard in de hand verder, planeerde over de motorkap van het wagentje en viel plat als een leeuwenvel midden op het pad neer. De Durendal vloog uit zijn handen. De bumper bleef op twintig centimeter van zijn voeten stilstaan.

==

Mbuma Bowanda, afkomstig uit Burkina Faso, waar hij jarenlang pastoor was geweest, had een vreemd wezen boven zijn hoofd zien vliegen en zien verdwijnen voor de motorkap van het wagentje.

In zijn dorpje in de buurt van Ouagadougou, de hoofdstad van Burkina Faso, heerste het oude bijgeloof dat zich ’s nachts bij vollemaan uit het modder van de rivieren pikzwarte gevleugelde demonen vormden, die de schapen en de koeien kwamen stelen. Ze werden Bonindà genoemd. Hij geloofde niet in die folkloristische fabeltjes, maar toch leek dat wezen precies op die monsters waarover zijn oma altijd vertelde voor het slapengaan.

Trillend stond hij op van de bestuurdersstoel. De demon lag nog steeds languit voor de auto. Hij leek dood.

Ik rijd gewoon over hem heen...

Maar dat deed hij niet. Hij was er namelijk niet zeker van dat demonen op die manier gedood konden worden en bovendien waren de wielen van zijn karretje te klein om helemaal over hem heen te rijden.

Net schakelde hij in de achteruit, toen de zwarte demon zich oprichtte, hoofd omlaag, zijn handen op de motorkap legde en een huiveringwekkende kreet uitstootte.

Mbuma had gehoord dat mensen uit angst in hun broek plassen, maar hij had dat altijd overdreven gevonden. Maar nu moest hij zijn mening herzien. Hij had zojuist in zijn broek geplast.

Met één sprong was hij uit het karretje en hij rende wijdbeens naar de villa.

==

Hoewel zijn handen en ellebogen geschaafd waren door het fijne grind, kreeg de leider van de Beesten van Abaddon een soort orgasme toen hij die arme stakker in doodsangst zag wegrennen.

Die kreet à la Sandokan was dus echt eng. Hij had ontdekt dat hij een natuurtalent in kreten slaken was. Als hij dat eerder had geweten, had hij het bij Serena kunnen gebruiken om haar doodsbang te maken toen hij naakt en gewapend met het zwaard de slaapkamer was binnengekomen.

Bang, hè?

Mantos lachte smakelijk en besloot Zombie op te halen. Met zijn tweeën zou het beslist makkelijker zijn om Larita te ontvoeren en hij zou hem de hele wandeling naar Forte Antenne besparen.

==

Terugkomst in de koninklijke villa

==

==

58.

==

Toen de koplampen opdoemden, waren Fabrizio Ciba en Larita begonnen te roepen en met hun armen te zwaaien. Maar de auto was op ongeveer honderd meter afstand gestopt en na een paar minuten omgekeerd.

De schrijver schudde zijn hoofd. ‘Niet te geloven...’

Larita stond voor hem. ‘Kom, het geeft niet, we zijn er bijna. Volgens mij zie ik daar licht.’

Fabrizio zag dat aan het eind van het dal de duisternis omgeven werd door een roodachtige schijn. ‘Inderdaad! Het kamp is niet ver meer. Laten we doorlopen.’

Met hernieuwde energie liepen ze verder, het grind knarste onder hun voeten. Het schijnsel aan het eind van de canyon was sterk genoeg om het pad rood te kleuren. Een scharlaken nevel steeg op uit het meer tot boven de toppen van de bomen.

‘Wat zouden ze aan het doen zijn?’ vroeg Larita zich af.

‘Ze hebben waarschijnlijk een vuur aangestoken om het vlees te grillen.’ Fabrizio versnelde zijn pas. ‘Ik krijg opeens zo’n honger.’

‘Ik ben vegetariër. Hoewel vanavond misschien een biefstukje...’

Na vijftig meter begon een verstikkende geur van gebrand hout hun keel te irriteren. In het midden van de rooknevel waren nu lange tongen van vuur te zien die weerspiegeld werden op het zwarte water van het meer.

Larita hield een hand voor haar mond. ‘Is dat niet wat veel rook voor een barbecue?’

Eindelijk mondde de canyon uit op een grote vlakte en het kunstmatig aangelegde meer daarachter. Precies midden op het meer was een woonboot in vlammen gehuld. De achtersteven was al in het water verdwenen en de boeg stak omhoog als een brandstapel.

Larita pakte Fabrizio’s hand. ‘Wat is daar aan de hand?’

‘Ik weet het niet. Misschien een voorstelling. Chiatti zou zelfs zijn eigen moeder ombrengen om zijn gasten te verbazen.’

Ze liepen nog wat dichterbij. Larita wees naar een elektrisch wagentje dat op zijn kop tegen een den stond. Stalen pannen lagen op de grond en overal eromheen lag basmatirijst. Zonder een woord te zeggen keken ze elkaar aan, toen pakte Fabrizio haar hand. ‘Blijf dicht bij me.’

Ze liepen langs de oever om bij de andere boten te komen, die lagen aangemeerd aan een steiger waar overheen een soort langgerekte pergola was gebouwd. In het water, daar waar de schijnsels van de brandstapel niet terechtkwamen, hoorde je vreemd gespartel en gespetter en geklap van vinnen. Alsof er enorme vissen aan het vechten waren om voedsel.

Toen ze bij de aanlegsteiger kwamen, zagen ze dat de paddenstoelvormige elektrische barbecues en de tafels van het buffet waren omgevallen. Kapotte flessen op de grond. Verschroeide papieren lampionnen. En in die chaos scharrelde een groep wrattenzwijnen en een paar gieren tussen de resten van de Indiase maaltijd. Het leek wel alsof er zojuist een horde barbaren was langsgekomen.

Een verstandig stemmetje in Fabrizio’s hoofd suggereerde hem dat het beter was om daar zo snel mogelijk weg te gaan.

Misschien heeft een stel leeuwen de bivak aangevallen.

En toch leek dit hem niet het werk van dieren, eerder van mensen. De tenten waren allemaal gescheurd en opgerold.

Larita keek verward om zich heen. ‘Waar is iedereen?’

Ook de obers, de serveersters, de koks, al het personeel was verdwenen.

Het meisje liep naar de steiger. Fabrizio volgde haar met tegenzin.

In de woonboten was de situatie niet anders. Het buffet was geplunderd. De resten van de Indiase maaltijd lagen verspreid tussen de bloemen, de gebroken beelden van de hindoegoden, een verlaten podium met een geknakte sitar. Op een tafel zat een grote zwarte raaf stukjes kip tandoori te pikken.

Fabrizio ging bij Larita staan. ‘Ik wil hier graag zo snel mogelijk weg. Dit bevalt me helemaal niet.’

Larita pakte een zilveren schoentje van de grond. ‘Ik begrijp het niet...’

‘Doet er niet toe... Laten we gaan.’

Ze werden onderbroken door een vrouwenstem die achter hen klonk. ‘Mijn man...’

Bij de deur stond een vrouw met een catatonische blik in haar ogen. Haar armen hingen langs haar lichaam en ze kon nauwelijks rechtop staan. De sari die ze droeg was gescheurd en hing tussen haar benen alsof ze zichzelf met een oude lap had bedekt. Een schouderbandje van haar bh was kapot en op haar borst zaten lange rode krassen. Ze miste een schoen. Haar blonde haar, dat waarschijnlijk eerst was samengebonden in een knot, was nu een met bloed besmeurde wirwar. Een straaltje bloed was opgedroogd naast haar oor.

Aanvankelijk herkende Fabrizio haar niet, maar toen hij beter keek wist hij het weer. Het was Mara Baglione Montuori, de vrouw van een galeriehouder in Milaan die gespecialiseerd was in moderne kunst. Hij kende haar doordat zij directrice was van een modeblad en hem ooit, lang geleden, had geïnterviewd. Nu was ze slechts een schim van die elegante, snobistische dame die hij in bar Rosati op Piazza del Popolo had ontmoet. Ze had dezelfde afstandelijke en getraumatiseerde uitdrukking als een vrouw die net verkracht is. Alsof iets, iemand, haar brein met bliksem had getroffen.

Fabrizio liep naar haar toe en merkte dat ze stonk. De zure geur van zweet.

‘Mara, wat is er met je gebeurd? Waar is iedereen?’ Fabrizio voelde dat zijn ingewanden verkrampt waren.

De vrouw ontweek zijn blik, maar keek langzaam om zich heen. ‘Mijn man...’

Larita pakte een stoel op van de grond en liet de vrouw erop zitten. ‘Waar is hij?’

Mara Baglione Montuori trok haar andere schoen uit en hield die in haar hand alsof ze hem wilde knuffelen. ‘Mijn man...’

De zangeres liep door de boot, op zoek naar de man.

Intussen pakte Fabrizio Mara’s polsen vast en probeerde haar blik te vangen. ‘Luister, ken je me nog? Ik ben Fabrizio Ciba, wij kennen elkaar.’

De vrouw keek hem aan en glimlachte alsof er een vermakelijke gedachte door haar hoofd ging. ‘Dinsdag moeten we naar Portofino, dan is de trouwerij van Agnese.’

Fabrizio had nooit veel geduld gehad met getraumatiseerde of zieke mensen, laat staan nu, in deze situatie. ‘Ik begrijp dat je van slag bent, het spijt me vreselijk... Maar je moet me vertellen wat hier verdorie is gebeurd!’

Maar de vrouw was ergens anders. Waarschijnlijk in Portofino. ‘Mijn man haat de toekomstige man van Agnese, ik begrijp niet waarom. Het is een prima knul. Die komt er wel... Piero was op zijn leeftijd niet...’

Hij schudde haar door elkaar. ‘Waar is je man? Was die bij je?’

Zij raakte geïrriteerd, alsof Fabrizio haar lastigviel, en keerde hem de rug toe. Op de grond lag een zilveren dienblad en daarin zag ze haar spiegelbeeld.

‘O god, wat ik zie ik eruit... Mijn make-up... Mijn haar... Niemand mag me zo zien.’ Ze pakte een vork van de tafel. ‘Toen mijn zusje en ik klein waren gebruikten we in Punta Ala een vork om de poppen te kammen.’ En ze begon de vork door haar haren vol bloedkorsten te halen.

Ciba wierp zijn hoofd in zijn nek van frustratie. ‘Nee hè! Die is echt gek.’

‘O god, wat afschuwelijk... Kom hier! Snel.’ Larita stond bij een raam en keek ergens naar met haar hand voor haar mond.

Fabrizio liep naar haar toe, verzamelde al zijn moed en keek ook naar buiten.

Ciba had altijd gehouden van Animal Planet, die satellietzender met de natuurdocumentaires. Vaak liet hij de zender aanstaan tijdens het schrijven van een roman. Bij de beelden waar het roofdier alle energie van zijn spieren ontlaadde en zijn prooi besprong met de kracht en de bruutheid van de honger, stond Fabrizio als betoverd op en ging op de bank voor de tv zitten om beter te kunnen kijken. Hij hield van dat opengesperde oog van de gnoe, die klauw van de leeuw, de stofwolk waarin katachtige en herbivoor zich vermengden, en van de kop van het slachtoffer dat zich voor de laatste keer oprichtte.

In die strijd herkende hij de wreedheid van het natuurleven. Dezelfde die regeerde over het leven van de mensen.

Maar nu hij precies zo’n scène op een paar meter afstand live voor zich zag, vond hij het helemaal niet zo opwindend. Hij verplaatste zijn blik naar het kolkende water, zodat hij alleen maar vanuit een ooghoek kon kijken. Maar die truc werkte niet. Hij kon niet niet kijken. En eenmaal begonnen was het moeilijk ermee op te houden.

De resten van Piero Baglione Montuori dreven in het water en drie enorme krokodillen vochten erom. Vlijmscherpe tanden scheurden happen lichaamsvet van de romp van de beroemde Milanese galeriehouder, bekend vanwege zijn ontdekking van Andrew Dog, de Jamaicaanse beeldhouwer. Toen het de reptielen niet lukte om het vlees los te rukken, begonnen ze zichzelf in een vuurwerk van bloedspetters in hem vast te schroeven. Met een dof geluid beukte het hoofd van de arme man als een kokosnoot tegen de wanden van de woonboot.

==

==

59.

==

De leider van de Beesten van Abaddon stond met piepende remmen stil voor de elektriciteitscentrale.

Zombie was hij onderweg niet tegengekomen, maar ter compensatie wel groepjes ontredderde gasten. Waar hij voorbijkwam hadden ze met hun armen gezwaaid en geroepen dat hij moest stoppen. Sommigen waren midden op het pad gaan staan om hem tegen te houden. Mantos had niet eens geremd, ondanks de vloeken die ze hem hadden nageschreeuwd. Het was allemaal precies zo gegaan als hij had voorspeld. Zodra de duisternis was gevallen, waren de onnozele creaturen van het licht in paniek geraakt en was Villa Ada veranderd in een horrorpark. En hij, een creatuur van de duisternis, had die duisternis nog intenser en genadelozer gemaakt. Met de Durendal in zijn hand stapte hij uit het karretje. Hij knipte de zaklamp aan en keek om zich heen.

Waar zou Zombie zijn gebleven?

Die heeft waarschijnlijk besloten schijt te hebben aan de wilde dieren en de kortste weg genomen door de velden en het bos.

Hij was een Beest van Abaddon en voor niets en niemand bang.

Voordat hij weer wegging, wierp Mantos uit scrupule een blik op de elektriciteitscentrale.

Toen hij dichterbij kwam, rook hij een rare geur.

Het lijkt wel geroosterd vlees.

Het hek stond wijd open. De ketting met het hangslot en de afgebroken wildschaar lagen op de grond.

Mantos glimlachte en richtte de zaklamp op het huisje. De hele muur rondom de deurlijst en het hout van de deur waren zwart alsof er binnen een brand had gewoed. Die malle Zombie had de hele boel in de fik gestoken.

De leider van de Beesten liet de zaklamp zakken: ‘Prima werk, mijn onverschrokkene.’ De lichtbundel sneed over de vloer en verlichtte zwarte rommel in het midden van de ruimte. Mantos zette twee stappen om beter te zien wat dat was.

Een stuk verbrande autoband? Nee... Een schoen.

Hij zette nog een stap. Het leek inderdaad een schoen. Een verkoolde schoen. Op de zool kon je nog de gesmolten noppen zien.

Mantos slikte een paar keer. Hij hield zijn adem in en zette nog een stap, zonder de moed te hebben om de zaklamp verder naar voren te richten. Maar hij richtte hem omhoog.

Hij zag, aan de schoen, een been en toen de verkoolde resten van een menselijk lichaam. De kleren waren volledig verbrand en de zwarte, verdroogde huid kleefde als pek aan de botten. Van de romp was alleen een vormeloze massa overgebleven waaruit de borstkas stak. De armen waren geheven en de vingers verwrongen alsof ze waren kromgebogen door de hitte. Het vuur had letterlijk het hoofd opgegeten. Het enige wat daarvan over was, was een zwarte bal zonder gelaatstrekken, waaruit een haag lange, witte tanden stak.

In die toestand zou zelfs zijn moeder hem niet meer herkennen. Maar Mantos wist dat hij het was. De vorm van het voorhoofd, de lengte, de schoenen, het gebit.

O... jezus. Zombie was verbrand als een lucifershoutje.

De Durendal viel naast hem op de grond. Zijn maag draaide zich om. Hij sloeg een hand voor zijn mond en moest zijn best doen om niet te braken. Zijn benen bogen en toen rolde hij zich op naast de deur, niet in staat te geloven wat hij zag.

Hij moet verbrand zijn toen hij probeerde de stroom uit te schakelen.

Saverio stak een hand uit. ‘Zombie, wat zie je eruit... Hoe... Vriend toch.’ En hij had het liefst willen schreeuwen, alle woede eruit willen gooien, maar hij sperde zijn mond open en klemde zijn handen om zijn hoofd.

Waarom? Waarom zo? Zo had het niet moeten gaan. Niet op deze manier. Ze hadden samen zelfmoord moeten plegen, met elkaar, nadat ze de zangeres aan Satan zouden hebben geofferd. Dat was de afspraak.

Waarom heb je je niet aan de afspraak gehouden?

De pijn golfde door Mantos heen, overspoelde hem met de kracht van een tsunami. En hij werd verblind door het meedogenloze licht van de waarheid.

Het is mijn schuld dat hij dood is. Wat heb ik gedaan?

Als jij er niet was geweest... Het leek bijna alsof die verkoolde etalagepop opstond van de grond en zijn verwrongen vingers op hem richtte. Als jij er niet was geweest... zou ik nu in Oriolo Romano zijn. Bij mijn moeder. Samen met Murder en Silvietta. Met mijn hele leven nog voor me. Wie denk je wel dat je bent, dat je me op deze manier kunt laten doodgaan?

Mantos, opgerold naast de deur, keek naar zichzelf. Hij keek naar de zwarte tuniek die hij had genaaid van de oude, afgedankte gordijnen van bioscoop Flamingo. Hij keek naar de Durendal die hij op eBay had gekocht. En hij realiseerde zich hoe pathetisch hij was.

Een klont pijn spatte als een gasbel in zijn luchtpijp uiteen. Hij knipperde met zijn ogen, terwijl tranen hem het zicht benamen. Het speelgoedtheater waarvan Saverio Moneta, medewerker bij Meubelmakerij De Tiroolse Meesters van de Bijl, droomde, waar hij slecht en meedogenloos kon zijn als Charles Manson, was ingestort. Satan, de grote Mantos, de Beesten van Abaddon, het offer van Larita, het was allemaal gelul, bedacht door een pathetisch mannetje dat erin geslaagd was een jongen met een zware depressie de dood in te jagen.

Op handen en voeten, snikkend als een klein kind, kroop hij naar de resten van zijn volgeling. ‘Vergeef me, Edo...’ Hij pakte diens pols, die in zijn hand verkruimelde. ‘Wat moet ik doen? Zeg me wat ik moet doen.’

Maar niemand kon hem helpen. Hij was alleen. Alleen en wanhopiger dan wie ook ter wereld. Zombie was er niet meer. Serena en de oude klootzak wilden hem het liefst dood hebben. Murder en Silvietta was hij kwijt.

Hij ging zitten, haalde zijn neus op en veegde het snot van zijn gezicht.

Hij moest deze resten meenemen en begraven. Of ze in het meer van Bracciano gooien.

Hij droogde zijn ogen. ‘Ik laat je hier niet liggen... Maak je geen zorgen. Ik breng je naar huis. Naar Oriolo. Het moet afgelopen zijn met al deze onzin.’

Hij stond op en keek met de zaklamp om zich heen. Hij moest een grote doos vinden. Het mooiste zou zo’n grote blauwe tas van ikea zijn.

Hij zag dat er op een paneel een in vieren gevouwen vel papier was geprikt. Hij liep ernaartoe en zag dat erop stond geschreven: voor silvietta. Hij pakte het en wilde het net openvouwen, toen hij achter zich een mannenstem hoorde schreeuwen: ‘Jongens! Moet je ruiken wat lekker! De barbecue! Daar is de barbecue! Hoera. We hebben het gered. Maar tering, wat een schijtzooi, dit feest. En wat een armoedzaaier is die Chiatti, dat hij niet eens de elektriciteitsrekening heeft betaald.’

==

Middernachtpasta all’ amatriciana

==

==

60.

==

Fabrizio nam Larita apart en fluisterde tegen haar: ‘En nu gaan jij en ik ervandoor. En snel ook. Ik heb een heel slecht voorgevoel.’

‘En die arme vrouw dan?’ De zangeres wees op Mara Baglione Montuori, die nog steeds haar haren kamde met de vork. ‘Wat doen we met haar?’

‘We kunnen haar niet meenemen, zij zou ons ophouden. Zodra we iemand tegenkomen, sturen we die om haar op te halen.’

Larita twijfelde nog. ‘Ik weet niet... Het lijkt me niet goed om haar hier achter te laten.’

‘Het is wel goed, geloof me.’ Fabrizio pakte haar hand en trok haar mee het dek op. ‘Ik herinner me dat het park vlak bij het meer een ingang heeft.’ Hij raapte een lange bamboestengel op waaraan een brandende petroleumlamp hing. ‘Kom mee.’

Ze liepen over een weggetje dat omzoomd was door grote platanen en lieten het meer achter zich.

Het wemelde van de vragen in het hoofd van de schrijver. Hij zag steeds de krokodillen voor zich, die stukjes vlees van het lichaam van de galeriehouder afrukten.

Larita liep met gebogen hoofd naast hem en zweeg.

Juist wilde hij wat tegen haar zeggen, toen hij iets zag – of meende te zien – bewegen in het donker. Hij gebaarde tegen Larita dat ze moest blijven staan en luisterde. Niets. Het enige wat je hoorde was het geluid van de auto’s op de Via Salaria in de verte.

Ik zal me wel vergist hebben.

Hij keek naar Larita. Haar ogen waren vochtig en ze trilde.

Fabrizio voelde zijn hart bonken. Hij pakte haar hand. ‘Ik denk dat we er bijna zijn.’

Ze liepen verder.

‘Wat is dat daar?’ gilde Larita, terwijl ze achteruitsprong.

Fabrizio bleef staan. ‘Waar?’

‘Die boom.’

Fabrizio voelde zijn benen week worden als tentakels, maar tilde de petroleumlamp op de hoogte waar Larita naar had gewezen. Hij zag niets. Zwaaiend met de lamp zette hij een stap naar voren. De takken van de bomen bogen over het weggetje. Er was niets, maar tering, hij deed het zowat in zijn broek. De paniek vloog hem naar de keel... Wat was dat?

Aan een tak hing een zwart silhouet.

Een aap?

Het kon geen aap zijn. Te groot.

Een gorilla?

Te dik. Even dacht hij dat het een sculptuur was, of een pop die was opgehangen.

Hij liep achteruit en het zwakke licht van de lamp bescheen de rest van de top van de boom. Daar hingen twee...

Mannen.

Bungelende vetzakken.

Hij draaide zich om en schreeuwde naar Larita: ‘Rennen! Vlug!’

Achter zich hoorde hij een zwak geluid en een gerochel. Een van die monsters was waarschijnlijk op de grond gevallen.

Hij begon te rennen zo hard als hij kon. De lantaarn ging uit en het enige licht dat er nog was, was dat van de bivak.

Hij sprintte wanhopig voort zoals hij nog nooit in zijn leven had gerend en voelde het fijne grind knarsen onder zijn schoenzolen en de lucht door zijn luchtpijp omlaag wervelen.

Hij hoopte dat Larita naast hem was.

Wat als ze is achtergebleven?

Draai je om! Blijf staan! Roep haar! schreeuwde zijn hoofd.

Hij had het graag willen doen, maar hij kon alleen maar rennen en bidden dat zij hetzelfde deed.

Maar na een meter of twintig hoorde hij haar roepen.

Ze hebben haar te pakken! Kutkloteteringzooi, ze hebben haar te pakken!

Al rennend keek hij om. Alles was gehuld in zwart en in dat zwart hoorde hij haar gejammer en het knorrende geluid van de monsters. ‘Fabrizio! Help me! Fabrizio!’

Hij bleef hijgend voorovergebogen staan en verzuchtte: ‘Ik ben te oud voor deze onzin.’ Toen schreeuwde hij met onverwachte moed: ‘Laat haar met rust, klootzakken!’ En hij rende terug, met gebalde vuisten, met gesloten ogen en maaiend met zijn armen in de hoop ze daarmee af te schrikken, te verjagen, te vernietigen.

Maar hij struikelde, viel op de grond en knalde met zijn onderkaak op het grind. Ondanks de pijn stond hij weer op, met bloed tussen zijn tanden, en net toen hij weer stond viel er een vuist, een stok, iets zwaars met ongehoorde kracht op zijn rechterschouder en lag hij weer op de grond en probeerde hij, schreeuwend tot zijn slapen ervan barstten, koppig opnieuw op te staan, maar weer werd hij geraakt door een vuist, in zijn maag ditmaal.

Fabrizio Ciba zakte als een gescheurde luchtballon in elkaar en voor zijn ogen flitsten duizenden oranje lichtjes. Hij stootte alle lucht die hij in zijn lichaam had uit en terwijl hij daar in doodsnood op de grond lag, voelde hij een paar enorme handen die hem vastpakten en met hetzelfde gemak optilden als waarmee een mens een plastic boodschappenzak optilt.

Hij kon niet ademhalen en lag op de rug van het lopende wezen. Hij deed zijn ogen een beetje open. De zachtroze hemel was boven hem, hij kon hem met één hand aanraken, en hij hoorde het gereutel van zijn uitgewrongen longen die als vacuümzakjes de lucht inzogen.

En terwijl hij tegen zichzelf zei dat hij het kón, dat hij weer zou ademen en niet zou sterven, merkte hij dat de duisternis meer was dan de afwezigheid van licht. Het was de substantie waarin hij zou verdrinken.

Een klap achter in zijn nek rukte hem los uit die laatste gedachte.

==

==

61.

==

‘Wat eet je daar? Hé, geef ons ook eens wat. Eerlijk delen!’

Saverio Moneta zag drie kerels bij de deur staan die naar binnen gluurden. De langste met de lok voor zijn ogen en de zonnebril zonder montuur had hij beslist op de tv gezien, die was waarschijnlijk een presentator. De andere, gedrongener en met een voorhoofd van twee vingers hoog, was waarschijnlijk een politicus. En de derde... Geen idee. Die kende hij niet.

In hun Ralph Laurenjachtkostuums, met hun haren vol gel en champagneflessen in hun hand, voelden ze zich goden, maar het waren slechts dronken stukken stront.

Saverio had verstand van stukken stront. Hij had al vroeg in zijn leven te maken gekregen met dat soort mensen, op school al. Meestal opereerden ze in groepjes omdat ze zich samen sterker voelden. En als ze het op je gemunt hadden, als ze merkten dat je met rust gelaten wilde worden, dan draaiden ze om je heen als hongerige hyena’s.

Als je geluk had wachtten ze je na school op en gingen ze om een willekeurige kleinigheid met je op de vuist, dan sloegen ze je en dat was alles. Maar soms vermomden ze zich als vrienden, dan deden ze aardig en gezellig en lieten ze je geloven dat je een van hen was en dan liet jij, stom rund, je verdediging varen en dan braken ze je hart door je te vernachelen. Vervolgens gooiden ze je weg als een kapot stuk speelgoed. Maar op zondag gingen ze met hun familie naar de mis en ter communie. En na hun eindexamen gingen ze, gesponsord door het familiekapitaal, in het buitenland studeren. Daar werden ze beschaafd en als ze in Oriolo terugkwamen, waren ze advocaat, accountant, tandarts. Ze leken keurige mensen, maar vanbinnen waren ze nog steeds stukken stront. Vaak kwamen ze in de politiek terecht en spraken ze over God, familiewaarden en vaderland. Dát waren de nieuwe ridders van de katholieke cultuur.

Saverio stopte het briefje van Zombie snel in de zak van zijn jasje. Hij sperde zijn ogen open en kneep zijn lippen samen tot een sardonische grijns. ‘Zal ik zeggen wat ik aan het eten ben?’

De man met het sikje glunderde. ‘Jij en ik begrijpen elkaar, vriend. Toon ons de schatten die je verbergt.’

En de politicus voegde toe: ‘Deel het met je vrienden.’

Saverio draaide zich met verwilderde ogen om. Hij raapte het lichaam van Zombie op van de grond. Hij verbaasde zich erover hoe weinig het woog. ‘Wat willen jullie, een bovenbeen of een arm?’ En hij liet de verkoolde resten zien.

Eerst zag het drietal niet wat het was. Het sikje zette een stap naar voren en toen weer naar achteren in een soort stuntelige tarantella. ‘O god...’

‘Wat is het?’ De politicus greep de arm van de presentator vast.

‘Het lijkt wel een geroosterd lijk. Gadverdamme, wat smerig,’ besloot de derde, terwijl de fles champagne uit zijn hand gleed en in duizend scherven op de grond viel.

Saverio legde Zombie op de grond, pakte de Durendal met twee handen vast en hief die tot boven zijn schouders. ‘Nou? Wat zal ik voor jullie afsnijden? Een arm of een bovenbeen?’

De drie stakkers draaiden zich om en renden ervandoor, elkaar wegduwend om als eerste door het smalle hek te komen. De politicus stootte een wanhopige kreet uit en zakte tot aan zijn borst in de grond, die zich als een muil opende om hem op te slokken. De man begon wanhopig met zijn armen te zwaaien, maar iets daarbeneden trok hem omlaag. Hij spreidde zijn armen alsof hij zich probeerde te verzetten, maar even later was hij verdwenen in het zwarte gat.

De andere twee bleven verdoofd aan de rand van het gat staan en wisten niet wat ze moesten doen. Toen verzamelde de presentator moed en gluurde even over de rand, maar één ogenblik was voldoende voor een enorme arm om naar buiten te schieten en hem bij zijn sikje te grijpen, zodat ook hij werd opgeslurpt in de ingewanden van de aarde.

De derde wilde wegrennen, maar een hand stak naar buiten en probeerde hem aan zijn enkel naar beneden te trekken. De man viel op de grond en begon te schoppen om zich te bevrijden van de greep. Met de andere voet raakte hij de grote hand die om zijn been geklemd zat. Maar er gebeurde niets. Die vingers, groot als sigaren, met zwarte nagels, waren ongevoelig voor pijn. Hij probeerde zich te verzetten door met zijn handen in de grond te klauwen en smeekte: ‘Help me! Alsjeblieft! Help!’ Het lukte hem om een paal van het hek vast te pakken. Een andere hand pakte nu zijn vrije been en toen was er niets meer tegen te beginnen en verdween ook hij in het gat.

Aan de grond genageld bij de deur van het elektriciteitshuisje had Saverio Moneta alles zien gebeuren. Het had nog geen drie minuten geduurd.

Tering... Tering... Tering... Dat was het enige woord dat zijn brein kon bedenken, terwijl langzaam maar zonder veel moeite twee armen zo groot als hammen uit het gat kwamen, gevolgd door een klein, kaal hoofd, weggedoken tussen twee afhangende schouders en toen de rest van een enorm wezen, omwikkeld met dekens van vet. Het leek wel of hij een groen trainingspak van Sergio Tacchini aanhad.

Die weegt minstens tweehonderd kilo.

Saverio had verschillende verhandelingen gelezen over het gebruik van blanke wapens in het feodale Japan en wist dat er een mythische doodsslag bestond die door de zestiende-eeuwse meester Hiroyuki Utatane de wind tussen de lotusbloemen werd genoemd, maar die, mits goed uitgevoerd, in staat was het hoofd van de tegenstander keurig af te hakken.

Hij stootte een kreet uit, tilde één voet op, sprong in de lucht en maakte tegelijkertijd een pirouette van honderdtachtig graden, terwijl hij de Durendal recht voor zich hield.

Het zwaard sneed door de lucht, maar met de snelheid en de lenigheid van een dikke ballerina zette het wezen een stap naar achteren, stak een hand uit en greep het zwaard vast.

Door de terugslag vloog Saverio achteruit en belandde tegen de muur van het huisje. Het gevest klemde hij nog in zijn handen. Maar de rest van het zwaard bevond zich in de vuist van het wezen, dat het op de grond gooide alsof het afval was.

De gebruikelijke troep van eBay... Saverio gooide wat restte van zijn offerzwaard weg. Ik denk niet dat ik een negatieve beoordeling kan geven over die klootzakken van The Art of War in Caserta.

Het beest was hem op minder dan een meter genaderd. Hij hing met al zijn tonnage dreigend over hem heen.

De leider van de Beesten van Abaddon hief het hoofd op om naar hem te kijken. Een straaltje bleek maanlicht schitterde in de rode, uitdrukkingsloze oogjes van het monster, dat zijn kop schudde en glimlachend een stel rotte, scheve tanden toonde. Hij sloot zijn ogen en probeerde alle pijn in zijn longen op te zuigen.

Hij rook de rotte adem van het monster. Hij had hem in het gezicht willen spugen, maar had geen speeksel meer in zijn mond.

Het geeft niet. Hij was bereid om te sterven. Hij zou niet bidden, hij zou niet smeken. Hij zou sterven als Mantos, de Etruskische god van de dood.

Het monster smeet hem tegen een boom en het laatste wat Saverio zag voordat hij te pletter viel tegen een boomstam was de maan, rond en immens, die een opening had weten te vinden tussen de melkwitte sluiers van de wolken.

Hij was zo dichtbij, de maan.